Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 173]
| |
Filips Willem, Prins van Oranje. Door J.P. van Cappelle. Te Haarlem, bij V. Loosjes. 1828. In gr. 8vo. 263 Bl. f 3-:Wel mogen wij den kundigen Schrijver van dit aangekondigde werk nazeggen: ‘Terwijl de namen der overige leden van het Vorstelijk Geslacht met gulden letteren in 's Lands Historie staan gespeld, en de nakomeling trotsch het hoofd verheft op eene heldenlinie, hoedanige in geen ander deel der wereld wordt aangetroffen, is de naam van filips willem naauwelijks tot het oor der menigte doorgedron gen, en de nadere kennis van zijn leven tot nog toe eeniglijk bewaard voor den diep grondigen Geschiedonderzoeker.’ Niet moeijelijk voorzeker is het, tot verontschuldiging van het Volk, van deze te groote onkunde de ware reden op te delven. Want, hoezeer het gevoelig Nederland met verontwaardiging en smart de treurmare vernam der gruwzame opligting des oudsten Zoons van oranje, in vijftienjarigen oaderdom, door het geweld van vargas, op last van alva en filips, zijnen Doopvader, van de Hoogeschool te Leuven, niet zonder schennis van regt en eeden, naar Spanje weggesleept, en uit deszelfs loopkring den tijd van volle 28 jaren gerukt, - deze wandaad en willekeur, waarbij men Godsdienstijver huichelde, moest noodwendig van den beginne veler aandacht van filips willem aftrekken, en ten laatste den Vorst meer als eenen Spaanschen Prins, dan wel als den Zoon van den toen reeds vermoorden Grondlegger der Nederlandsche Vrijheid doen beschouwen, in het midden der beroerten en oorlogen. Wij behoeven hierover niet meer te zeggen, of aan de uitnemende verdiensten van deszelfs doorluchtige Broeders, den lande bewezen, hier te herinneren, om de onzen te verontschuldigen, wien des Prinsen komst met Aartshertog albert en isabella te Brussel achterdocht en wantrouwen baarde, daar men zich van deszelfs opvoeding aan het Hof van Spanje weinig goeds voor het Gemeenebest beloven konde. Wel verdient derhalve de Heer van cappelle onzen dank, die, wat tot dusverre, wij vertrouwen zulks gaarne, buiten eenig doel of schuld, door onze Vaderen verzuimd was, door deze zijne Levensgeschiedenis van filips willem, den Zoon des Ongeluks van Vader willem I, hersteld, en de aangeslagene taak | |
[pagina 174]
| |
met lof voleindigd heeft. Dank zij den kundigen man, die voor zijne tijdgenooten en den nazaat den slagboom heeft weggenomen, welke den toegang voor velen afsloot tot de kennis omtrent den Eerstgeborenen van den Stichter onzer Onafhankelijkheid, in weerwil van alle nadeel van zijnen aanleg, in de harde school van wrangen tegenspoed en bittere grief, opgewassen tot eenen Vorst en Held, zijnen nooit volprezen Vader en doorluchtig Stamhuis niet onwaardig. Zeer verblijdt ons dus de uitgave van dit oorspronkelijk vaderlandsch werk, dat wij om bevallige voordragt, zuiverheid van taal en echt Historischen stijl, welke aan hetzelve eene letterkundige waarde toevoegen, niet minder prijzen, dan om deszelfs gewigtigen inhoud, uit onze aloude gedenkboeken en uitheemsche bronnen zamengesteld, met aanteekeningen en onuitgegevene stukken of weinig bekende bijlagen ter staving verrijkt, en met eene gezonde oordeelkunde bearbeid. Wij moeten ons vergenoegen met eenige trekken uit hetzelve mede te deelen. Bevreemding moest het baren, dat de schranderheid van Vader willem, daar hij door eigene vlugt zich voor den Dwingeland in Duitschland bergde, zijnen oudsten Zoon te Leuven achterliet; hier vonden wij, door juiste voorstelling van zaken en omstandigheden, het raadselachtige toegelicht, en met den meesten nadruk oranje verdedigd. Uitvoerig schetst en overweegt de Schrijver de wreede mishandelingen, waaraan de jonge Vorst, in de vaag en kracht zijns levens, gedurende achtentwintig jaren was blootgesteld; vervolgingen, waarbij de Dwingeland, zijn Doopvader, hem, ja, voor de Kerk van Rome behield; maar die de edelaardige beginselen, alreede in hem gelegd vóór het noodlottig vijftiende jaar, geenszins verstikken konden, maar aan zijne liefde voor dat Vaderland, waarvoor zijn doorluchtige Vader streed en stierf, veeleer voedsel gaven en eene onuitwischbare kracht. Eerst na dien gruwelmoord, welken de Zoon des Ongeluks natuurlijk met ontzetting en bittere treurigheid hoorde, verwierf men ten Hove zijne vrijlating, het herstel in zijne regten, en in de voormaals verbeurdverklaarde erfgoederen zijns Vaders; en wordt hij door Spanje naar de Nederlanden gezonden met den Aartshertog albert, zijnen weldoener. Door hooft, de groot, van meteren, en anderen onzer beroemde mannen, was dit voor onze Geschiedenis meest aangelegen gedeelte van 's Prinsen leven, zijn verblijf te Brus- | |
[pagina 175]
| |
sel, latere komst in 's Hage, onderhandelingen met de Staten, en lang aanhangig verschil met zijne Familie ter scheiding van hunne aanzienlijke bezittingen, niet onvermeld voorbijgegaan. Maar, behalve het te zamenbrengen en aaneenschakelen van meer- of minder uitvoerige narigten, in hunne werken verspreid, bleef er te dezen veel te verlangen, te vergelijken en te toetsen over, om in onzen tijd een geheel te leveren, dat filips willem, en deszelfs gedragingen in menigen neteligen toestand, met de meeste naauwkeurigheid en waarheid mogt leeren kennen. Het geloofwaardige Tafereel, geschreven door de lapise, eenen tijdgenoot en bekende des PrinsenGa naar voetnoot(*), was hiertoe voor van cappelle van ongemeen nut; en, daar hij bovendien toegang verkreeg tot onderscheidene echte en zelfs onuitgegevene stukken, bevond hij zich hierdoor tot zijnen arbeid bij uitstek toegerust, en heeft hij dezen met eenen schat van Aanteekeningen en Bijlagen verrijkt. Noode wederhouden wij ons van tot bijzonderheden te komen, schoon daar vele zijn, die den Prins vereeren, andere, die des Schrijvers onzijdigheid, en bescheidenheid tevens in het vermelden van deszelfs gebreken en zwakheden, aantoonen. Ter staving van ons gezegde wegens de Bijlagen, noemen wij slechts het tweetal zijner Brieven aan oldenbarneveld, die getuigen, hoezeer de Vorst met dezen grijzen Staatsman, zijnen vaderlijken Vriend, ingenomen en bij denzelven geacht was, en welke tevens voor den beoefenaar der Geschiedenis veel stof tot nadenken geven. Trouwens, door minzaamheid, belangeloosheid, gastvrijheid, zachtheid van zeden en Vorstelijke deugden, verzekerde zich deze Telg van oranje niet alleen de volksgunst te Brussel en in zijn Prinsdom, maar won hij tevens de achting der aanzienlijken, die hem omringden, was hij geliefd in zijn | |
[pagina 176]
| |
eigen Hofgezin, en gedroeg hij zich, ondanks den lastigen samilietwist, altoos goed en broederlijk ten aanzien van zijne naastbestaanden, teederhartig vooral jegens zijne volle Zuster. Door taai en onbezweken geduld, in de school van tegenspoed hem eigen geworden, overwon filips willem velerlei zwarigheid, bereikte hij het langgewenschte doel der scheiding met zijne Broeders, en zag hij zich ten laatste, tot vreugd zijner, door regeringloosheid en uitmergeling van ontrouwe Stedehouders, verdrukte onderdanen, nadat zijn eigen leven aldaar belaagd, en hij door Frankrijk was gedwarsboomd geweest, in het bezit gesteld van zijn Prinsdom Oranje, door eene hoogstaanzienlijke echtverbindtenis te sluiten, naar den wensch van Koning hendrik IV. Nu vooral kwamen des Vorsten deugden treffelijk uit, in het schenken van vergiffenis aan wederspannigen en oproerigen uit het volk; door herstel van orde en regt, in het strengelijk te keer gaan, volstrekt verbieden en ook beletten der toomeloos in zwang zijnde tweegevechten; en vooral in die wijze verdraagzaamheid jegens onderscheidene godsdienstige Gezindheden, die van zijne opvoeding in het aan den Paus en Rome verslaafde Spanje wel niet te verwachten was, maar tot zijnen lof getuigde, op welken prijs het voorbeeld van zijnen doorluchtigen Vader bij hem stond. Voorts, ofschoon hij, verwaarloosd in zijnen aanleg, geenerlei krijgskundige vorming ontvangen had, betoonde hij nogtans, bij herhaling, eenen moed, zijn Stamhuis waardig. Gaarne deelen wij hiervan eene enkele proeve aan onze Lezers mede, in het verhaal van des Prinsen dapperheid bij het beleg van Calais in April 1596, naar luid der narigten, uit van meteren en de la pise ontleend, in dezervoege door onzen Schrijver verhaald: ‘De Aartshertog liet zich aan de inneming dier stad veel gelegen zijn. Hij omringde dezelve met eene aanzienlijke menigte krijgsvolk, en trok vervol gens in persoon derwaarts met een' achtbaren stoet van Vorsten en Bevelhebbers. Filips willem vergezelde hem, en in den dadelijken strijd zag men hem, met onbezweken moed, waar het vuur het heetste was. Geweldig inzonderheid woedde men van wederzijde bij de bestorming en verdediging van een ravelijn, aan de oostzijde van de haven door de Franschen gebouwd. Een kanonkogel, uit de stad geworpen, doodde met een' enkelen slag drie edele Spanjaarden, die zich in de nabijheid des Prinsen van Oranje bevonden, zoodat het bloed en de hersenen | |
[pagina 177]
| |
op zijn gelaat en lijf spatteden, terwijl hij onwrikbaar stand hield, en, wel verre van te luisteren naar de vermaning om zijn' persoon in veiligheid te stellen, dit antwoord gaf: Ik ben van te edelen Huize, om te vreezen voor den dood.’ Intusschen deze koenheid en standvastigheid van geest, welke de Vorst in het gevaar en in de hitte van den strijd vertoonde, bleef hem niet bij in meergevorderden leeftijd, en onder de hevigheid van herhaalde jichtpijnen. Daarbij bezweek zijn moed, en schonk hij een overdreven vertrouwen aan zijnen waanwijzen Geneesheer, die hem in zijne smarten eenige verligting wist aan te brengen, maar tevens het zwak des Lijders schandelijk misbruikte. Eene kinderachtige vreeze voor den dood greep hem nu aan: bijgeloovig beangstigde hij zich tegen het zoogenaamde moordjaar, en, na het bereiken van zijnen 64sten verjaardag, weet hij allen dank den Arts alleen, vierde te Breda, en in zijn Prinsdom, dien blijden stond met uitbundige vreugde, en voorspelde zich voorts in Brussel een lang en onbekommerd Hofleven; waaraan echter de onhandigheid eens Heelmeesters, tot droefheid van velen, te spoedig een einde maakte. |
|