| |
| |
| |
Onderzoek nopens de Gele Koorts. Eene, door de Hertoglijke Regering van Oldenburg in 1822 uitgeschrevene, en door de Geneeskundige Faculteit te Berlijn der bekrooning waardig gekeurde, Verhandeling. Naar het Hoogduitsch van C.C. Matthaei, gevolgd en medegedeeld door H.S. Hijmans, Doctor in de Wijsbegeerte, Genees- en Heelkunde, enz. en praktiserend Geneesheer te Rotterdam. Te Rotterdam, bij J. Hendriksen. 1828. In gr. 8vo. 466 Bl. f 5-:
Onder alle de voorwerpen, die gedurende eene lange reeks van jaren de gezette aandacht der Geneeskundigen hebben bezig gehouden, verdient voorzeker de eerste plaats die verschrikkelijke ziekte, welke wij onder de benaming van Gele Koorts hebben leeren kennen; eene ziekte, die, om haren snellen en onverwachten aanval, allerhevigsten voortgang, en meestal doodelijken afloop, voor geene andere tot hiertoe bekende, zoo in kwaadaardigheid als gevaarlijkheid, behoeft te wijken.
Veel werd hier en daar over deze ziekte te boek gesteld, en niet zelden door verdienstelijke Geneeskundigen, die in de gelegenheid waren, den aard, het belang en de toevallen derzelve van nabij gade te slaan; waardoor dan ook veel licht, zoo over de ziekte zelve, als omtrent hare meest doelmatige geneeswijze, is verspreid geworwen: doch het bleef altoos ten uiterste moeijelijk, uit hoofde van het zoo zeer uiteenloopen der verschillende gevoelens, zelfs van de beste Schrijvers, tot een vast resultaat, zoo wel ten aanzien der juiste bepaling van een geneesplan, als ook in 't bijzonder ten opzigte van het groote punt, de al- of niet-besmettelijkheid namelijk, te komen.
Wij mogen het alzoo als een geluk beschouwen, niet alleen voor de aan deze ziekte lijdenden, maar ook voor dezulken, wier betrekking het medebrengt, die ongelukkigen in het een of ander opzigt te moeten bijstaan,
| |
| |
dat het der Hertoglijke Regering te Oldenburg heeft mogen gebeuren, op hare uitgeschrevene prijsstoffe een werk te ontvangen, als hetgeen thans voor ons ligt, en hetwelk door de Geneeskundige Faculteit te Berlijn waardig gekeurd is, boven zeventien andere Verhandelingen, met goud bekroond te worden.
Het oorspronkelijke werk is van meerdere uitgebreidheid, dan hetgeen aan het Nederlandsch publiek wordt aangeboden; hiervoor echter heeft de Vertaler wijze redenen gehad, waaromtrent wij, kortheidshalve, hemzelven zullen laten spreken: ‘Het werk bestaat oorspronkelijk uit twee deelen: het tweede deel bevat eene korte geschiedenis van al de tot hiertoe waargenomene Epidemiën en enkele uitbarstingen der Gele Koorts van het jaar 1494 - geenszins eene chronologische opsomming, maar eene opgave van het ontstaan, de verbreiding, den afloop en de bijzonderheden tot 1822. Ik hem gemeend, dat de bijvoeging van deze geschiedenis, benevens het aanhangsel, hetwelk de oorspronkelijke plaatsen, welke de Schrijver ter staving van zijne gevolgtrekkingen opgeeft, gemakkelijk konden weggelaten worden. Het eerste is voor den natuuronderzoeker en geleerden geneeskundigen navorscher zekerlijk van veel belang, echter minder voor den Geneesheer, welke slechts de op de ondervinding gevestigde stellingen, hoedanig den loop der besmettelijke Gele Koorts te stuiten, tracht te leeren kennen; het laatste bepaalt zich alleenlijk tot den prijsbeoordeelaar, om hem zijne wijze van onderzoek en beoordeeling gemakkelijker te maken. De litteratuur heb ik met het eerste deel vereenigd, en op iedere bladzijde de aldaar behoorende werken naauwkeurig opgegeven.’ - De litteratuur, waarvan de Vertaler hier gewaagt, is van die uitgestrektheid, dat men bezwaarlijk een tweede voorbeeld van zulk eene uitgebreide lectuur over hetzelfde onderwerp in denzelfden Schrijver zoude kunnen aanwijzen. De Auteur zegt hieromtrent in zijne inleiding, gedurende eenige jaren, in alle de landen, waarin de Gele Koorts tot nu toe geheerscht had, last gegeven te hebben, om op eene vol- | |
| |
ledige wijze de letterkunde daarvan te verzamelen, en alzoo zonder schroom te kunnen beweren, dat er nog nooit van zulk eene rijke, volledige en naauwkeurige boekverzameling over de Gele Koorts
is gebruik gemaakt geworden, als die, welke voor het onderhavige werk heeft gediend.
Moeten wij ons nu grootelijks verwonderen over de stalen vlijt van den hoogstverdienstelijken matthaei in het lezen van alle die geschriften, niet minder lof komt hem toe over de wijze, waarop hij van dit alles gebruik heeft gemaakt, om, met de meeste naauwkeurigheid en onpartijdigheid, de zoo zeer uiteenloopende gevoelens van zeer velen dier Schrijvers uiteen te zetten, te wikken en te wegen.
Wij zullen alsnu den lezer eenigzins nader met den inhoud van dit werk bekend maken.
In de eerste plaats handelt de Schrijver over het ontstaan der Gele Koorts, en de begunstigende omstandigheden, welke derzelver ontwikkeling bespoedigen. In 't algemeen behoort zij te huis in heete luchtstreken, en in plaatsen, die meer zee- dan landwaarts gelegen zijn; en men is zelfs zeer lang in het denkbeeld geweest, dat er eene warmte van 72 graden Fahrenheit vereischt werd, om de Gele Koorts te doen geboren worden. Latere ontdekkingen hebben echter overtuigend doen zien, dat bij eenen veel minderen graad van warmte die ziekte zich ontwikkelen, en in meer noordelijk gelegene landen dezelfde verwoestingen aanregten kan.
Omtrent het tweede punt van behandeling in dit werk, de geneeswijze namelijk, zal men dezelfde moeijelijkheid en schroomvalligheid ontwaren, die men genoegzaam bij alle onpartijdige en onbevooroordeelde Schrijvers over de Gele Koorts ontmoet. Wij vinden hier de twee, vooral in de laatste jaren door velen beproefde, geneeswijzen opgegeven en aan de ondervinding getoetst, die echter beide even min, als de tegenovergestelde, in staat geweest zijn, genoegzamen tegenstand tegen dien alvernielenden vijand te bieden.
De eerste dier aangewende geneeswijzen bestaat in het toedienen van kwikmiddelen, zelfs tot salivatie; doch,
| |
| |
hoe hoog ook dit geneesplan door sommigen is opgehe meld, heeft echter de ondervinding het nut daarvan niet gestaafd, daar zelfs verscheidene voorbeelden voorhanden zijn, dat menschen, om andere redenen tot salivatie gebragt, door de Gele Koorts aangetast en weggesleept zijn geworden.
De andere geneeswijze rust op bloedontlastingen. Men meende de aanleiding daartoe te vinden in de opmerking, dat jonge en volbloedige menschen het meest door de ziekte worden aangevallen; doch de voorstanders dezer indicatie hebben zich ook in hunne verwachting te leur gesteld gezien. In de behandeling der Gele Koorts zal natuurlijk snelle hulp de beste zijn, en het geneesplan naar het bijzonder gestel des lijders moeten gevormd worden; terwijl intusschen versche lucht en reinheid twee onmisbare zaken zijn, om, zoo mogelijk, den voortgang der ziekte te stuiten.
De Schrijver gaat vervolgens over tot het beantwoorden der hoogstgewigtige vraag: Is de Gele Koorts al dan niet besmettelijk? en in het behandelen van dit punt met de meestmogelijke naauwkeurigheid en onpartijdigheid te werk. Na in de eerste plaats de argumenten derzulken te hebben opgegeven, die de niet-besmettelijkheid dezer verschrikkelijke ziekte voorstaan, laat hij de bewijzen volgen, die voor het tegendeel pleiten. De Heer matthaei heeft, zoo ver wij hebben kunnen nagaan, geene opgave verzuimd van eenig bewijs, hetwelk vóór of tegen de onderhavige zaak in de schriften over de Gele Koorts is bijgebragt geworden. Wij zagen daarom ook met des te meer genoegen de beslissende uitspraak van dezen onpartijdigen regter, dat de Gele Koorts besmettelijk is; en wij twijfelen geen oogenblik, of ieder, die dit boek zonder vooroordeel in handen neemt en met gezette aandacht leest, zal door de menigvuldige en veelal onwedersprekelijke bewijzen, die hier vóór de besmettelijkheid pleiten, met het gevoelen des Schrijvers ten volle instemmen.
Na dit gewigtig punt te hebben afgehandeld, wordt
| |
| |
wijders dool den Auteur gevraagd: Is de Gele Koorts in de vrije Staten van Noord-Amerika en in het Zuiden van Europa geheel overeenkomstig met de Gele Koorts van de Keerkringslanden, en ontspringt zij uit dezelfde oorzaak? Ook dit punt wordt wederom met de meeste duidelijkheid en uitvoerigheid behandeld, en, na het aanvoeren van menigvuldige onwedersprekelijke bewijzen, de vraag toestemmend beantwoord.
Eindelijk ontmoeten wij nog de vraag: Zoude de Gele Koorts ook niet in de heete zomermaanden aan de zeekusten van het Noordelijk Europa, en in het bijzonder van het Noordwestelijk Duitschland ontstaan, en zich aldaar epidemisch verbreiden kunnen? Na het een en ander hierover gezegd en bijgebragt te hebben, erkent de Schrijver de mogelijkheid van hetgeen in de vraag wordt bedoeld, en spreekt in dit gedeelte zijns werks, gelijk op vele andere plaatsen van hetzelve, een zeer ernstig woord ter waarschuwing tegen de stellingen van de voorstanders der niet-besmettelijkheid, als die alle maatregelen van voorzorg als overbodig, en alzoo schadelijk voor de vrije communicatie achten, zonder dat daardoor, huns bedunkens, eenig nut gesticht wordt. Wij kunnen ons niet onthouden van het overnemen dier belangrijke woorden, waarmede de Schrijver zijne redenering over dit onderwerp besluit: ‘Wie zal er borg voor blijven, (zegt hij) dat de vereischte graad van warmte en de overige onbekende voorwaarden in de verhouding van klimaat niet eens met de aankomst van een schip zich zullen vereenigen, op hetwelk nog een zieke aan de Gele Koorts ligt, of waarop de smetstof nog niet vernietigd was? Wie zal het wagen, om eene waarschijnlijke vooronderstelling, elke voorziening, welke men tegen eene mogelijke invoering der Gele Koorts in streken, waar zij tot hiertoe niet uitbrak, aanbeveelt en aanwendt, te misprijzen, en als nutteloos te verwerpen? Welk Geneesheer huivert niet bij de gedachte, dat de Regeringen zich door zijnen raad hadden laten verleiden, alle en elke toebereidselen en inrigtingen tot voorzigtigheid achter te laten, en de Gele
| |
| |
Koorts brak echter uit, en rigtte verwoestingen aan, zoo als in Philadelphia, in Kadix enz.? Liet zich nog wel immer een vaste grond aanvoeren, die de onmogelijkheid bewees, dat de Gele Koorts in het Noorden van Duitschland kan uitbreken? Eene naauwkeurige bekendheid van het voorwerp zal altijd slechts deze vraag met neen te beantwoorden hebben.’
Wij hebben onder het lezen van dit werk, en vooral van dat gedeelte, hetwelk over de al- of niet-besmettelijkheid der Gele Koorts haedelt, meermalen gedacht aan onzen beroemden landgenoot thomassen à thuessink, die, in zijn Verslag over dit punt in 1822, en in zijn nader Onderzoek deswege in 1825 uitgegeven, insgelijks vóór de besmettelijkheid gepleit, en dezelve, na een uitgebreid en scherpzinnig onderzoek, op de zekerste gronden bewezen heeft. Zijn Hooggeleerde geeft in zijn Verslag eene ontleding der Verhandeling van den Heer croissant over de Gele Koorts, die in de gelegenheid is geweest, haar in de Westindiën, gedurende langen tijd, van nabij gade te slaan, en zich ook van de besmettelijkheid dezer ziekte ten volle overtuigd heeft. Wij lezen daarin, onder anderen, deze hoogstbedenkelijke en huiveringwekkende woorden: ‘Is de Gele Koorts niet besmettelijk, hoe komt het dan, dat zij juist alleen op plaatsen waargenomen wordt, welke met Noord en een gedeelte van Zuid-Amerika in handelsbetrekkingen staan: en hoe komt het, dat, naar mate de communicatie van dit werelddeel meer algemeen met andere landen wordt, deze frequentie in een klaarblijkelijk verband staat met de veelvuldige Epidemiën der Gele Koorts, welke men niet van eeuw tot eeuw, maar thans van jaar tot jaar ziet toenemen, en met schrik alleen in Europa van 1808 tot en met 1820 achtentwintig malen waargenomen is; daar men dezelve over het geheel na de ontdekking van Amerika van 1492 tot 1500 driemaal, in de 16de eeuw slechts vijfmaal, in de 17de eeuw twintigmaal, in de 18de eeuw reeds honderd vierendertig malen, en in het kort bestek van de twintig jaren dezer eeuw honderd acht malen, en
| |
| |
hiervan alleen in 1804 negen malen in Europa de grootste verwoestingen zag aanregten?’
Ons verslag hier besluitende, vermeenen wij genoeg gezegd en bijgebragt te hebben, om elken Geneeskundige te overtuigen, dat dit met de meeste orde en duidelijkheid geschreven werk de hoogste aanprijzing verdient, en te allen tijde eene zeer gewigtige bijdrage tot de kennis van dien vreesselijken geesel des menschdoms blijven zal.
Eene, achter het werk gevoegde, Kaart geeft, met een opslag van het oog, een overzigt van die landen, waar de Gele Koorts haren zetel van verwoesting gevestigd heeft. Men zal zich daardoor overtuigen, hoe ver noordelijk van de linie zij steeds waargenomen werd, en zich meestal slechts langs de zeekusten hield.
Wij bedanken den naauwkeurigen en verdienstelijken Vertaler voor den aan dit werk besteden moeijelijken, doch tevens zeer nuttigen, arbeid. |
|