Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling over de Caturacta congenita, of aangeboren Staat; met aanmerkingen en waarnemingen over de vordering van het gezigt bij blindgeborenen, welke met goed gevolg geopereerd zijn, en met drie Platen voorzien. Door C.M. Lusardi, Oogarts, Doctor in de Heelkunde van de Universiteit van Duisburg, de Genceskundige Faculteit van Montpellier, het Koninklijke Collegie van Genees- en Heelkunde te | |
[pagina 111]
| |
Barcelona, Lid van de Koninklijke Akademiën van Madrid en Barcelona, Correspondent van de Geneesen Heelkundige Genootschappen te Douai, Evreux, Tours, en verscheidene andere Medico-Chirurgicale Genootschappen, Honorair Oogarts van H.M. de Keizerlijke Aartshertogin Maria Louisa, Hertogin van Parma, enz. enz. Uit het Fransch vertaald, naar de derde uitgave, door P.J. van Wageninge, Operateur, Heel- en Vroedmeester te Rotterdam. Te Rotterdam, bij T.J. Wijnhoven Hendriksen. 1828. In gr. 8vo. XVI en 102 bl. f 1-50.Recensent was bij het ontvangen van dit werkje ter beoordeeling maar in het geheel niet in zijn' schik, juist niet zoo zeer uit hoofde van de moeijelijkheid, om een werkje van dien aard te beoordeelen, hetgeen doorgaans nog al vrij gemakkelijk valt, als omdat hij zich verpligt vond, om in het beoordeelen dezer Verhandeling van de algemeene grondregels eener goede recensie af te wijken; want, volgens zijne meening, is een Recensent geen kunstregter, maar slechts een voorproever van het geneeskundig publiek, hetwelk, door het zegel zijner goedof afkeuring op eene recensie te drukken, aan deze eene al of niet blijvende waarde geeft. Wil dus een Recensent een' duurzamen roem aan eenig tijdschrift helpen verschaffen, wil hij bij voortduring op de algemeene hoogachting en bijval rekenen, en hierdoor als 't ware tot eene zekere hoogte het geneeskundig publiek tot vraagbaak en ten getrouwen gids verstrekken, dan moet hij ook steeds in zijne beoordeelingen de striktste onpartijdigheid en de ongekreuktste waarheidsliefde in acht nemen, nimmer zich van magtspreuken bedienen, maar integendeel altoos de wetenschappelijke gronden, waardoor hij in het doen zijner uitspraak is geleid geworden, aan het publiek ter verdere overweging opgeven, en eindelijk het voor een' vasten regel houden, om altoos, immers zoo veel mogelijk, alleen de geschriften en niet den schrijver te beoordeelen, daar niet de schrijver, maar de inhoud van | |
[pagina 112]
| |
zijn werk hem ten maatstaf, om over deszelfs waarde of onwaarde te oordeelen, moet verstrekken, het laatste altoos min kiesch is, vaak tot hatelijke, niets ter zaak in geschil doende personaliteiten aanleiding geeft, en de waarde zijner beoordeeling noodwendig meer of min verzwakken moet, door het onzijdig publiek te doen vermoeden, dat Recensent in zijne beoordeeling niet enkel door zuivere waarheidsliefde en prijselijke zucht voor het algemeene welzijn, maar ook door andere, verre minder edele roersels van persoonlijke gunst of ongunst is geleid geworden. Intusschen bestaan er uitzonderingen op dezen algemeenen regel. Er zijn, namelijk, gevallen, waarin de persoon des schrijvers en zijn geschrijf zoo naauw met elkander verbonden zijn, dat het voor Recensent uiterst moeijelijk valt, het eene van den anderen te scheiden, ja in welke het volstrekt onmogelijk is, eene behoorlijke voorproef aan het publiek te leveren, zonder den schrijver en zijn geschrijf in verband met elkander te beschouwen; daar er werken van zoodanigen stempel gevonden worden, omtrent welke het karakter en het gedrag des schrijvers ons een' vrij zekeren maatstaf verschaffen in het beoordeelen van de al of niet-, alsmede van den graad van geloofwaardigheid van den schrijver. Ongelukkig behoort de voor ons liggende Verhandeling onder deze rubriek. Immers zal het wel geen betoog behoeven, dat men luttel geloof hechten kan aan de echtheid van buitenlandsch gedane waarnemingen door eenen schrijver, welke door zijnen vertaler, op bl. VII der voorrede, openlijk gelogenstraft wordt, en hem aangetoond, onware, misleidende berigten en valsche opgaven der door hem door ter stede verrigte oogöperatiën in de Rotterdamsche Courant van 24 Jan. 1828 geplaatst te hebben; en dat vooral in eene wetenschap als de Geneeskunst, in welke altoos het leven en de gezondheid van onzen evennaasten op het spel staan, alle waarnemingen, alle de hieruit afgeleide slotsommen van nul en geener waarde zijn, zoodra men met grond de geloofwaardig- | |
[pagina 113]
| |
heid van derzelver schrijver kan in twijfel trekken. Recensent moest derhalve bij de beoordeeling dezer Verhandeling, ter bekoming van den vereischten maatstaf, eenen anderen weg inslaan. Onwillekeurig kwam hem in de gedachten: ‘uit de vruchten zult gij den boom kennen;’ en dadelijk besloot hij, deze gulden spreuk ten gids zijner recensie te stellen. De vraag is derhalve: wie is toch die Mijnheer lusardi, die in al zijn doen en laten, zelfs tot op het titelblad van deze zijne brochure, iets mysterieus ten toon spreidt, en wiens medicinale educatie met eenen digten sluijer schijnt omwikkeld te zijn? welke is de waarde van deze zijne Verhandeling, en in hoeverre verdienen de in dezelve bevatte waarnemingen en opgegevene slotsommen al of niet historisch geloof? Recensent zal dus trachten, beide deze vragen, zoo veel mogelijk, op te lossen, en het publiek mede te deelen al hetgeen zijne hieromtrent in 't werk gestelde nasporingen hem nopens den schrijver en deszelfs geschrijf geleerd hebben. Volgens onderscheidene ingewonnen berigten, op welker echtheid hij vermeent eenigermate slaat te kunnen maken, zou de Heer lusardi geene wetenschappelijke opvoeding genoten hebben, maar zijne loopbaan begonnen zijn als huisbediende of huisklerk van den als Oogarts zoo beroemden Hoogleeraar scarpa, bij wien de Heer lusardi toenmaals dezelfde functie zou hebben waargenomen, welke thans zijn koetsier bij hem verrigt, namelijk die van helper, om de menschen, aan welke door gemelden Hoogleeraar oogoperatiën verrigt werden, het hoofd vast te houden. De daadzaken, welke voor de geloofwaardigheid van deze berigten schijnen te pleiten, zijn eensdeels, dat de Heer lusardi, niettegenstaande 's mans weidsche titels, het echter niet gewaagd heeft, om, op grond van art. 10 der wet op de uitoefening der Geneeskunst, dato 12 Maart 1818, Staatsblad 1818, No. 16, aan Z.M. den Koning te verzoeken, hem de vrijheid te verleenen van, zonder nader examen, in dit Rijk de Genees- en Heelkunst te mogen | |
[pagina 114]
| |
uitoefenen, maar liever verkozen heeft, ter erlanging dezer toelating, in den jare 1827 zijn examen als Oogen Heelmeester bij de Provinciale Commissie van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt van de Provincie Limburg, residerende te Maastricht, af te leggen. Aan 's mans nederigheid zal toch wel niemand, die slechts eenigzins met den laatdunkenden toon, welke den Heer lusardi en zijne schriften zoo zeer kenschetst, bekend is, dit kunnen of willen toeschrijven; weshalve er niets anders overblijft, dan het daarvoor te houden, dat de Heer lusardi welligt buiten staat geweest is, om de in die gevallen bij de wet vereischte bescheiden van de op eene geäccrediteerde buitenlandsche Universiteit verkregene Doctorale waardigheid over te leggen; - anderdeels, omdat, in het door de voornoemde Provinciale Geneeskundige Commissie aan hem, lusardi, afgegeven diploma, als Oog-en Heelmeester, (eene promotie, welke aan lusardi, volgens de wet, het regt verleent, om door het geheele Rijk als Oculist de praktijk te mogen uitoefenen, mits alleen zijn diploma door de onderscheidene Provinciale Geneeskundige Commissiën, onder welker ressort hij de genees- en heelkundige praktijk zou wenschen uit te oefenen, latende viseren, en welk diploma wij in handen gehad hebben) niet slechts geen de minste melding gemaakt wordt van eene op eene buitenlandsche Akademie verkregene Doctorale waardigheid, maar integendeel de Heer lusardi in hetzelve met den naam van Garcon Chirurgien van Lille (Rijssel) bestempeld wordt; hetgeen niet alleen in het geheel niet strookt met 's mans voorgewende Doctorale waardigheid, maar daarenboven, onzes inziens, een doorslaand blijk oplevert van de echtheid onzer berigten. Te meer achten wij ons tot deze gevolgtrekking geregtigd, wijl het anders zich niet wel laat verklaren, dat de Heer lusardi, een man tusschen de 40 en 50 jaren, bij eene geregelde medicinale vorming, in het jaar 1827, bij het afleggen van zijn examen voor de Limburgsche Provinciale Geneeskundige Commissie, nog geen anderen | |
[pagina 115]
| |
titel zou gehad hebben, dan dien van Garçon Chirurgien van Rijssel. Wijders heeft men het voor ons liggende werkje van den Heer lusardi slechts in te zien, om zich ten volle te overtuigen, dat aan dien Oogarts slechts eene zeer gebrekkige wetenschappelijke vorming is ten deel gevallen: want niet alleen bepaalt zich het in deze Verhandeling bevatte nieuwe of nuttige, behalve de naald ter vorming van den kunstigen oogappel en den oogbepaler, tot eenige beschouwingen, denkbeelden en hypothesen, welke in eene niet zeer juiste orde ondereen staan, en, in zoo verre zij eenig doel treffen, of nuttige waarnemingen bevatten, door den Heer lusardi uit andere schrijvers ontleend zijn; zijnde b.v. door zijnen vertaler, den kundigen Rotterdamschen Heel- en Vroedmeester van wageninge, zeer juist aangemerkt, dat het gedeelte dezer Verhandeling, hetgeen physische en metaphysische waarheden ten opschrift voert, door lusardi bijna woordelijk uit janin is nageschreven, (voorrede, bl. VII) - maar daarenboven blijkt het uit dezelve, op vele plaatsen, middagklaar, dat de schrijver zelss in het ophthalmologische vak niet zeer au courant van de wetenschap is. Zoo spreekt hij b.v. op bl. 2 van de operatie der met cataract geborene kinderen reeds op hun tweede jaar als van iets buitengewoons, en zegt uitdrukkelijk, dat op dien leestijd de meeste Heelmeesters deze operatie nog niet durven ondernemen. Intusschen is het een ieder, die geen vreemdeling is in de vorderingen der Geneeskunst, bekend, dat onderscheidene buiten- en binnenlandsche Geneeskundigen dezelve reeds vóór eenige jaren, zelfs in een' veel vroegeren leestijd, verrigt hebben. Voorts heeft men in de Verhandeling de verkieslijkste manier voor de operatie van de Cataracta congenita van bl. 24 tot 30 slechts na te lezen, om zich ten volle te overtuigen, dat de denkbeelden van den Heer lusardi nopens de Keratonyxis niet zeer opgeklaard zijn, en dat hij noch deze operatie, noch derzelver juiste waarde grondig kent; gelijk hij ook hieromtrent door | |
[pagina 116]
| |
den kundigen vertaler in onderscheidene noten wordt te regt gewezen. Wijders zegt lusardi op bl. 64 uitdrukkelijk, dat men nog in het onzekere is, of men het eene oog zal opereren, wanneer het andere nog gezond is, en schijnt zich in die gevallen voor de operatie te verklaren. Intusschen bestaat hieromtrent bij ware Oogartsen thans geen verschil van opinie meer; wij houden dit punt voor beslist, en doen het niet, omdat, zoo als zulks door 's mans vertaler, bl. 64, in eene noot, zeer juist is aangemerkt, de ondervinding leert, dat, wanneer men het doet, zulks altijd een verward gezigt veroorzaakt, de lijders scheel zien, en er dus niet bij winnen, maar verliezen. Inderdaad, dit vraagpunt kan, in den tegenwoordigen hoogen stand van het ophthalmologische vak, alleen twijfelachtig voorkomen aan zoogenaamde reizende Oogartsen, of liever aan vreemde avonturiers, die onder deze benaming ons Vaderland bezoeken, welke, daar niet de eer der kunst of het belang van den lijder, maar het bijeenverzamelen van geld hunne hoofdbedoeling uitmaakt, altoos gronden vinden, om voor de operatie te adviseren, indien namelijk de patiënt slechts genoegzaam vermogen bezit om hunne schraapzucht te voldoen. Eindelijk legt de Heer lusardi, bij zijne beschrijving van de operatie van den kunstigen oogappel, geene zeer diepzinnige kennis in de dierlijke huishouding aan den dag; terwijl 's mans vertaler heeft aangetoond, dat de schrijver zich vergist heeft, en juist het omgekeerde van hetgeen hij op bl. 90 beweert plaats heeft, en dat op bl. 92 het oorspronkelijke werkje eene, door hem, vertaler, insgelijks verbeterde, volstrekte onmogelijkheid bevat. - Kan men nu, na dit alles, wel redelijkerwijze den minsten twijfel koesteren, dat de Heer lusardi geene wetenschappelijke opvoeding genoten heeft, maar dat hij tot de klasse der rondreizende operateurs behoort, welke, zoo als c. bell zegt, in hunne vroege jeugd zekere wijze van opereren aangenomen hebbende, gemeenlijk alle andere methoden veroordeelen, omdat zij die niet volgen, of zelfs niet kennen; ja, wat nog sterker is, (en hiervan verschaft | |
[pagina 117]
| |
ons deze Verhandeling een nieuw en tressend bewijs) zelfs niet eens de wetenschappelijke gronden, waarop hunne eigene handelwijze rust, behoorlijk weten uiteen te zetten? Het is zoo, de Heer lusardi heeft, op bl. 63, een inderdaad zeer schitterend tafereel opgehangen van het groot aantal der door hem verrigte oogoperatiën, daar hij ons verzekert, volgens eene optelling op zijn register van Julij 1802 tot op het laatst van 1826, niet minder dan 5034 personen geopereerd te hebben; een enorm getal, voorwaar, in een tijdvak van 24 jaren, inzonderheid indien men daarbij in aanmerking neemt, dat de beroemde Nederlandsche Oculist mensert, wiens praktijk zich over alle de Noordelijke provinciën, en dus schier over de helst van het Koningrijk der Nederlanden, uitstrekt, gedurende een tijdvak van 20 jaren, van 1806 tot 1825, slechts 810 Cataract-operatiën aan 548 personen verrigt heeft. (Zie 's mans achtste tafel, gevoegd achter het Geschiedkundig Overzigt der in Nederland hcerschende Oogziekten.) Ongelukkig maar, dat men, uit hoofde van de door hem, lusardi, in de Rotterdamsche Courant van den 24 Januarij 1828 geplaatste onware en misleidende berigten omtrent de door hem aldaar gedane oogoperatiën en derzelver uitkomst, aan deze zijne opgave zoo weinig geloof hechten kan. Immers, (het zijn de woorden van 's mans vertaler, welken wij hier sprekende invoeren) ‘wanneer men nu deze opgaaf, welke, wegens de nabijheid van plaats, dadelijk en dagelijks kon worden onderzocht, vergelijkt met die, welke door den schrijver omtrent vele vreemde en verafgelegene plaatsen gedaan wordt, wat zal men dan daarvan moeten denken? - A beau mentir, qui vient de loin.’ Zekerlijk, indien wij gemelde Rotterdamsche berigten als een' geschikten maatstaf van 's mans geloofwaardigheid laten gelden, dan zou er voorwaar, bij de onmogelijke verisicatie van zijn register, op de 5034, naar zijne opgave, door hem geopereerde personen, een zeer aanzienlijk rabat plaats grijpen; maar daarenboven, gesteld dat wij deze opgave als inderdaad waarachtig aan- | |
[pagina 118]
| |
nemen, dan nog zou dezelve alleen bewijzen, dat de Heer lusardi zeer vele oogen geopereerd had, doch luttel strekken om het publiek met de ware uitkomst der door hem verrigte operatiën bekend te maken. Want deze worden door lusardi gerangschikt onder twee rubrieken, namelijk 1o. met goed en onvolkomen gevolg en 2o. mislukt, en staan, de beide seksen te zamen opgeteld zijnde, tegen elkander als 170 tot 30; doch, daar onvolkomen gevolg, naar de spraakleer van lusardi, als niet geslaagd kan worden aangemerkt, zoo vraagt 's mans vertaler met regt, bij hoevelen het hebbe plaats gevonden, gelijk ook bij hoevelen een goed gevolg, en blijft men altoos in het onzekere nopens den uitslag zijner operatiën. Inderdaad, men heeft slechts deze onnaauwkeurige opgave te vergelijken met de zoo naauwkeurige, door Dr. mensert achter het eerste gedeelte van het genoemde werkje geplaatste tabellen, om uit beider geschriften den wetenschappelijken man en den reizenden avonturier ten duidelijkste te herkennen. Het eenigste dus, wat men uit deze niet naauwkeurig genoeg gespecificeerde opgave met zekerheid kan opmaken, is, dat, als men, beide bij mensert en bij lusardi, twee rubrieken aanneemt van goed en onvolkomen gevolg en mislukt, alsdan de slotsom der goede uitkomst bij den eersten veel voordeeliger is dan bij den laatsten: want dezelve staat bij mensert van 484 tot 64, of van 7½ tot een, en bij lusardi van 170 tot 30, of van 5⅔ tot een; zoodat de balans van een goed gevolg aanmerkelijk aan de zijde van onzen landgenoot overslaat. Wat eindelijk de in dit werkje beschrevene naald, ter vorming van den kunstigen oogappel, en den oogbepaler betreft; ten opzigte van den laatsten behooren wij onder die Geneeskundigen, welke doorgaans de vingers voor den besten oogbepaler houden; doch de eerste, door welke de Heer lusardi met slechts één instrument aan alle indicaties voldoet, beveelt zich zekerl k door eenvoudigheid en doelmatigheid bijzonder aan. Ongelukkig, echter, is er zoodanige in het oog loopende | |
[pagina 119]
| |
overeenkomst tusschen deze naald van lusardi en die, welke de Italiaansche Oogarts donegana, in zijne Verhandeling over de vorming van de Kunstpupil, reeds in het jaar 1809 beschreven heeft, dat de Heer lusardi zelf verpligt is dit te erkennen, en men, niettegenstaande zijne verzekering, dat hij er zich reeds van bediend hebbe, voordat hij kennis aan die Verhandeling kreeg, schier in verzoeking geraken zou van te gelooven, dat hij dezelve uit gezegde Verhandeling heeft ontleend; even gelijk hij, zoo als wij zagen, ten opzigte van het werkje van janin, zich een letterkundigen diesstal veroorloofde. Doch, ofschoon dus hoogstwaarschijnlijk de uitvinding van dit instrument niet aan lusardi, maar aan den Italiaanschen Oogarts donegana toebehoort, zoo verschaft echter hetzelve aan deze Verhandeling eene zekere blijvende waarde, daar dit instrument verdient beproefd te worden in alle die gevallen, waarin men, ter vorming van den kunstigen oogappel, in plaats van met de door Dr. mensert uitgevondene dubbele schaar de Iridectomia te verrigten, het raadzaam oordeelt, het zij de Iridodialysis, het zij de Iridectodialysis in het werk te stellen; en te dezen opzigte verdient dus de Heer van wageninge onzen dank van deze Verhandeling in de Nederlandsche taal overgebragt te hebben. De aangevoerde bewijzen zullen, vertrouwen wij, meer dan genoegzaam zijn, om het publiek van de niet wetenschappelijke vorming van den Heer lusardi te overtuigen. Indien echter, na al het door ons in het midden gebragte, nog iemand hieromtrent den minsten twijfel mogte koesteren, zoo beroepen wij ons, ter verdere staving van ons gevoelen, op 's mans gedrag en wandel in ons midden. Men herinnere zich dan het zoo pogchend berigt, door hem, bij zijne aankomst in deze gewesten, in de nieuwspapieren geplaatstGa naar voetnoot(*); - dat memand den Oogarts spreken konde, zonder alvorens een driegulden aan 's mans koetsier betaald te hebben; - dat de door | |
[pagina 120]
| |
hem geopereerde patiënten hem altoos de helst van het geld vooruit betalen moesten; - dat zulks insgelijks plaats had ten aanzien van de aan oogkwalen en blindheid lijdende personen, welke ook allen de helft te voren betalen moesten, en dat deze helft eene vrij aanmerkelijke som bedroeg. Wij voegen hierbij, dat, de Heer lusardi van Heeren Burgemeesteren der steden Rotterdam en 's Gravenhage de vrijheid bekomen hebbende, om voor de door hem gratis geopereerde arme ooglijders uit de Stads-apotheken de benoodigde uit- en inwendige geneesmiddelen op te schrijven, wij in de gelegenheid geweest zijn, om onderscheidene geneeskundige voorschriften van hem onder 't oog te krijgen; omtrent het al of niet doelmatige van welke voorschriften wij het liefst zwijgen zullen, en ons bepalen met het publiek te verzekeren, dat, om den zachtsten term hieromtrent te bezigen, de kennis der geneesmiddelen van den Heer lusardi insgelijks nog veel te wenschen overlaat, en over het geheel op een' zeer lagen trap staat. - Overigens is het algemeen bekend, dat de Heer lusardi de operatie ter vorming van de kunstpupil niet, zoo als hij die beschrijft, per corneam, maar per scleroticam en per iridodialysin verrigt; dat onder het verrigten dier operatiën de patiënten doorgaans zeer hevige pijn leden, somtijds flaauw vielen en het op de zenuwen kregen; dat, ter voorkoming der te vreezen Iritis, de antiphlogistische kuur in derzelver volsten omvang, gepaard met de hongerkuur, door hem zonder onderscheid bij alle zijne patiënten werden in het werk gesteld; zoodat, ofschoon de slotsom van de door den Heer lusardi in Nederland verrigte operatiën juist niet zeer gelukkig is uitgevallen, zijne patiënten echter allen eene zeer aanmerkelijke verligting van goed en bloed ondervonden hebben. En deze man, incredibile fere est, ondervindt in het Vaderland van een' mensert, ansiaux, onsenoort, logger, haan, en van een aantal andere bekwame Genees- en Heelkundigen, die het ophthalmologische vak, het zij geheel of gedeeltelijk, werenschappelijk en niet zonder roem uitoesenen, niet slechte | |
[pagina 121]
| |
van particulieren, maar ook van onderscheidene autoriteiten, ja - laten wij de waarheid niet ontveinzen - van sommige Genees- en Heelkundigen, eene bijzondere bescherming en ondersteuning!!! - Och, mogten mijne landgenooten, door dit door mij met levendige kleuren, doch naar waarheid, geschetst tafereel, leeren, om voortaan niet meer zoo ligtelijk, niet slechts hun geld, maar ook hun bloed veil te geven aan rondreizende avonturiers, onder welke benaming deze zich ook mogen voordoen! dan zoude Recensent zijne moeite dubbel beloond achten; besluitende hij deze recensie met de volgende woorden: Nontali auxilio, nec operatoribus istis nostra in Patria ars salutifera eget. |
|