met veel genoegen te hebben gelezen. Voorts meenen wij den Heere schull onzen dank voor dat genoegen niet beter te kunnen bewijzen, dan door hem eenige aanmerkingen mede te deelen.
Bl. 3. het morgenrood dezer gelukkige Eeuw. Zoo dichterlijk is tacitus niet.
Bl. 3. Zijn onbedorven hart en zijne onschuld bewaarden hem voor de strikken der verleiding, even zeer, als zijne jeugdige letteroefeningen te Marseille. Dat is niet naauwkeurig. Tacitus meent: evenzeer als de plaats zelve, waar hij zich op de letteroefeningen toelegde.
Bl. 10. Cerialis deelde aanvankelijk met hem moeite en gevaren, later den roem. Cerialis liet hem in den beginne slechts deel nemen aan moeite en gevaren, naderhand ook aan roem.
Bl. 12. Wij treden tegen hen niet op in wedstrijd over naauwkeurigheid en goed verstand. Tacit.: non in comparationem curoe ingeniique referam; d.i. niet om met hen in de kunst van fraai schrijven te wedijveren.
Bl. 13. van waar de stormen zouden komen. Lees: van waar de stormen komen. Want tacitus geeft dit op, als zijn eigen gevoelen.
Bl. 13. De zee stoort zich aan ebbe noch aan vloed aan de stranden. Ebbe en vloed, wat is dat anders dan de zee zelve? Beter ware het, het Latijn eenvoudig uit te drukken, gelijk er staat: De zee wast niet tot aan het strand toe, of gaat weêr terug, (eigenlijk: wordt weêr opgestorpt, resorbetur.)
Bl. 15. Het voetvolk is hunne eigenlijke kracht, bij sommigen ook de strijdwagen. De Vertaler heeft hier een paar woorden uitgelaten. Vandaar die duisterheid.
Bl. 22. Vespasianus, de heroveraar der wereld. Toen vespasianus met het oppergebied over de wereld ook dat over Britanniën kreeg.
Bl. 22. aanval op Brigantum. Wij kennen geen gezag voor dien naam, als land of stad. Tacitus zegt: Brigantum civitatem.
Bl. 24. welke bedaardelijk op eene vloot of schepen,