Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1829
(1829)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
steld, gaf den Heere capadose aanleiding, om dezen brief te schrijven. De groote visch, op den titel van dezen brief vermeld, kan geen walvisch, maar wel elke andere groote visch zijn, die eenen mensch kan doorslikken. Zeer juist, maar vóór hem meermalen en beter opgemerkt. Men zie scheuchzer, Bijbel der Natuur, Xde D. bl. 587-600. Alle zijne aanteekeningen uit plinius en josephus over Joppe en androda (bl. 6) zijn ellendige vertooningen van hier niet te pas komende quasi-geleerdheid. Hij moest liever de geheele geschiedenis van arion in het Grieksch hebben aangehaald, waarin meer gelijkheid met jona valt op te merken; zoo zou zijne kliek over al dat vreemde schrift met opgespalkten mond de grootste verbaasdheid hebben te kennen gegeven. Daar nu toch ieder verstandig mensch bij het weinigje Hebreeuwsch en Grieksch, dat hier voorkomt, de schouders ophaalt, moest hij ten minste, zonder voor dit schouderoptrekken verder gevreesd te hebben, aan zijne kalanten nog meer Grieksch tot hunne stichting geleverd hebben. Deze soort van menschen zou met den Doctor meer ingenomen zijn, bij het aanvallen van van der palm, hoe minder zij kon begrijpen. Sic fata tulere. Zoo ligt het geval bij dat volkje, bij hetwelk de bekende compagnieschap, als bij lieden van hare nering, geene geestbezwaren kent of wil aanwijzen. Als een staaltje der fraaije betoogwijze kan dienen hetgeen bl. 10 voorkomt: ‘Merk dan, dat ik u bidde, het volgende op: - - Daar nu het schip, waarop jona was, van Japho, een kust van Judaea, naar Tharsis in Ciliciën’ (Tarsus lag in Ciliciën, maar Tharsis was Tartessus in Spanje; verg. hamelsveld, Aardrijkskunde, Vde D. bl. 178 volg. Josephus heeft Tarsus in Ciliciën, maar wordt te regt gewezen door hamelsveld, bl. 180 volg.) ‘stevenende, de Middellandsche zee over moest.’ Daar Japho, later Joppe, en nu Jaffa, alleen aan de Middellandsche zee lag, kon geen schipper, naar elders varende, die zee ontwijken, al lag Tharsis in zijn reisplan niet. Daarenboven | |
[pagina 11]
| |
vindt men de cachelot in de Noordelijke zeeën; zie de aanteekening bij scheuchzer, a. pl. bl. 589. Zonder het minste bewijs zegt capadose: ‘De woonplaats van dit dier (de cachelot) is gewoonlijk de Middellandsche zee, hoewel het ook elders, in de Noordzee, veel gevonden wordt.’ - Indien Dr. capadose verpligt ware geweest, dezen brief te schrijven, dan zou gegolden hebben het ultra posse nemo obligatur. En dit kunnen is bij capadose niet veel. Ten minste uit dit geschrijf blijkt dit wederom allerduidelijkst. Doch de man is tot het uitlegkundige werk des Bijbels ongeroepen en ongeschikt; en bij zijne aanvallen tegen van der palm gelijkt dit, ook uitlegkundig dwergje, de mug in de fabel, die meende zelfs een paard door zwaarte lastig te zijn. Van alle kwalen is wel de eigenwaan de verderfelijkste en de ongeneeslijkste. Daarom wordt hier de moeite gespaard, den man te wederleggen, die niet eens weet, dat van der palm's werk in zes, niet in vijf stukken bestaat. Van der palm zal zichzelven het best verdedigen door te zwijgen. Aquila non captat muscas. Waartoe ook muggen gevangen, die niet steken? Wij ten minste houden dit briefje zeer geschikt.... ad pios usus. Zoo denkt men algemeen over al de werken van capadose. Het tegendeel heeft plaats met van der palm's Bijbel, die, na uitverkocht te zijn, zelfs op verkoopingen ver boven den inteekenprijs gaarne gekocht wordt. Hiervandaan misschien al dat geschreeuw, omdat welligt spoedig de uitventers en zamenflansers van dergelijk geschrijf, als deze brief van capadose is, alles voor eigene rekening zullen moeten laten drukken. Hinc illae lacrymae. Hoe meer uil, hoe meer waan. Voor hen, die eenigzins dieper dit laatdunkend geschrijf van den waanwijzen Doctor onderzoeken willen, dan wij het voor ons waardig keuren, maken wij melding van 's mans bijzondere manier van Bijbelverklaring, bl. 5: ‘Daar (bij Gods Woord) moeten wij de geloofwaardigheid en de onfeilbaarheid van het Woord van | |
[pagina 12]
| |
voren, gelijk men zegt, vaststellen en dan verder gaan: nu, hiervan kan gene redeneering hoegenaamd, maar eenig en alleen de Geest Gods, die in alle waarheid leert en leidt, den mensche brengen, en Hij brengt er ook allen toe, die van eeuwigheid in Christus gekend en bemind zijn; en laat ons danken en aanbidden, dat Zijne genade ons dit bij bevinding heeft leeren kennen en eene nimmer te voren gesmaakte vreugde en vrede daardoor in 't harte doet genieten.’ Abraham bad voor booze menschen. De vleeschelijke afstammeling en naamgenoot diens vromen mans valt aan en beschimpt allen, die, zonder dit dan te kunnen helpen, niet geroepen zijn. Doch indien wij de geesten mogen beproeven, of zij uit God zijn, (en dit regt zal ons geen capadose ontnemen) dan moeten wij ten opzigte van hem en zijne leiding in alle waarheid twijfelen; want de waarheid, in welke de H. Geest (niet de waan van eenen capadose) leidt, moet in liefde worden betracht. Zoo lang eene verwijzing op H. V:22-26 uit den Brief aan de Galaters hoognoodig blijft voor capadose, zoo lang houden wij ons overtuigd, dat er een groot onderscheid is tusschen eenen gedoopten Jood en eenen besneden' Christen. Waar het oude nog blijft, is niet alles nieuw geworden. Niet het water, maar het nieuwe schepsel, in liefde werkzaam, maakt het wezen uit. Zoo lang dit bij u ontbreekt, kunt gij u met bevinding behelpen; maar, Heer Doctor! gij blijft bij iederen opregten Christen een blind leidsman der blinden, daar gij slechts van inwendig licht droomt en het uitwendige veroordeelt. Met geslotene oogen vaart men nooit veilig op eene zee vol klippen. Met u verkiezen wij ten minste niet denzelfden koers zonder kompas te houden. Vaar wel! |
|