De koop werd op den 12 December 1825 gesloten. Ten zelfden dage werd dezelve ten uitvoer gelegd. Elken morgen bragt colinet zijne twee stuivers, en, terugkeerende, boezemde hij telkens zijne wenschen uit voor de afzetting van den Heer de villèle. Helaas! hij was de eenige in Frankrijk niet. Maar men weet, hoe, in spijt van alles en van allen, de maker van de wet der schâvergoeding het roer van Staat met vaste hand geklemd hield. De 12 December 1826 verscheen, en de Heer colinet had nu 365 dagen zijn offer trouw gestort. Thans, echter, begon hem zulks te vervelen, en hij zeide tot den Heer duclos: ‘Op mijne eer, uwe snuifdoos komt mij duur te staan; ik heb dezelve reeds voorlang betaald, en het staat, helaas! te vreezen, dat de Heer de villèle usque ad secula se culorum in het bewind zal blijven. Ik zal aan uwe zuster op Nieuwjaarsdag 1827 een pond kastanjes in ijs geven, en daarmede moge de zaak vereffend zijn.’ - Duclos wilde in deze schikking niet treden.
Nieuwjaarsdag verscheen, en colinet bragt zijne kastanjes in ijs aan Mejufvrouw duclos; maar haar broeder verklaarde andermaal, dat hij zich daardoor geenszins van zijne verpligting moest ontslagen achten, ter voldoening der oploopende rente. ‘Dat zullen wij zien!’ antwoordde colinet, en hield van dien dag op, zijne twee stuivers aan te zuiveren. Drie maanden verstreken, en, in weerwil der herhaalde aanmaningen van den verkooper, betaalde colinet niet meer - ‘Maak er staat op,’ zeide duclos, ‘ik zal u dagvaarden voor den Vrederegter!’ - ‘Dat durft gij niet.’ - ‘Dat zult gij zien.’ - Inderdaad, eenigen tijd na dit onderhoud ontving de Heer colinet, Geemploijeerde bij eene publieke Administratie, eene aanschrijving, om te compareren, ten einde zich te hooren veroordeelen ter betaling eener som van 15 francs, voor den prijs eener snuifdoos met speelwerk, verkocht onder beding der betaling van twee stuivers per dag, tot aan de afzetting van den Heer de villèle, en te hooren bevelen, dat de koop voortga zijn beslag te erlangen, gelijk te voren.
Ten dage der zitting verschenen de Heeren colinet en duclos, te midden van eene talrijke verzameling. De eerste beweerde zijne vrijstelling, op grond dat duclos zijne regten aan zijne zuster zou hebben afgestaan; dat hij, van toen af aan, regt noch aanspraak meer had om te handelen;