aard speelde, en bij hoog en laag zwoer, dat hij thans niet meer zich in den gang zou durven wagen. De ander greep terstond een licht, en begaf zich naar den gang. Dit was juist, wat byron verlangde. Een zijner bedienden lag aldaar in eene kist, als monnik gekleed, en rigtte zich langzaam op, toen de voorbarige held met het licht naderde, hetwelk echter terstond uitging. Men gist het gevolg van deze boosaardige grap: lang duurde het, eer het uitjouwend geschater der baldadige gasten den doodelijk ontstelden weêr tot zichzelven deed komen.
Byron sliep altijd met een koppel geladene pistolen op zijne bedtafel. De Abdij van Newstead lag eenzaam, was oud, vervallen, en de omstreken stonden bekend, van slecht volk te wemelen. En waarom koos hij die Abdij tot zijn verblijf? Omdat dezelve aan zijne stemming beantwoordde, wanneer hij dichtte, en zijne verbeelding in de vereischte plooi bragt. Dikwijls zat hij uren lang alleen; en, wanneer dan zijn vertrouwde dienaar hem genaakte, gaf hij hem een teeken met de hand, dat hem tot een langdurig stilzwijgend wachten verpligtte. Dit was een zekere rushton, die tegenwoordig eene school voor jonge Gentlemen houdt. In Childe Harold schildert hem byron als zijn pagie. Dikwijls nam hij met dezen een dampbad, wanneer hij, een uur lang, in zeven flenellen buizen en een' Turkschen nachtjapon gehuld, zich daarin ophield, tot dat het zweet hem van het hoofd tot de voetzolen nedergudsde.
Een ander gezel van den Edelen Lord was - een beer, zoo tam, dat dezelve, als een hond, los rondliep. Het einde van dit beest was treurig. Het had de grenzen der Abdij overschreden. De boeren vonden het, en wierpen het een' strop om den hals, dien zij aan een' wagen vastmaakten, ten einde het op die wijze terug te brengen; daardoor verwurgden zij het.
Nog bestaat het gedenkteeken voor byron's lievelingshond, den vermaarden boatsman! Levensgroot geschilderd, hing hij reeds lang, tegenover den schoorsteen, op zijn slot Newstead, nevens eenen anderen troetelhond; maar, na zijnen dood, liet byron voor hem, in den tuin, op eenen heuvel, een grafteeken oprigten, waarop twee opschriften. Het eene is in 's Dichters werken medegedeeld; het andere niet, hetwelk dus luidt: