ren!’ (dus liet zich op het dessert Vader visatout hooren) ‘onze vereeniging levert mij een bekoorlijk tafereel van Frankrijk in miniatuur. Ik aanschouw aan mijnen disch het onderwijzende, besturende, predikende, strijdende, zegenende, bekeerende, censurerende, stemmende, brieven openende Frankrijk. Men zou zeggen, dat deze zaal, in het klein, eene nationale vertegenwoordiging was, waar alles vertegenwoordigd wordt, behalve de natie. Ik maak op mijzelven toepasselijk, mijne vrienden, het woord van alexander den grooten: “Bijaldien ik geen Censor ware, zoude ik willen zijn, wat gij zijt.” Bevat gij wel ten volle de majesteit der Censuur, welke de Heer de bonald slechts ten halve nog heeft ingezien? De oorsprong der Censuur klimt op tot de schepping der wereld. “Gij zult niet eten van den boom der kennisse,” dus luidde het bevel aan adam; en ziet daar tevens de instelling der Censuur! Tegenwoordig gaat men verder; men plaatst een piket Gendarmes rondom den boom, welks vrucht men verbiedt. Zoo volmaakt zich alles meer en meer. Men onderwijze in de Onwetendheid; dit is de grondslag van alle goed onderwijs. Daarom doen wij de Lancastersche scholen in den ban, waar de jeugd de beginselen der wetenschappen als verslindt. Men merke de scholieren aan als toetsen van een klavier: hier drukt men, daar glijdt men over dezelve heen, en het dierlijk werktuig doet de noten hooren, welke men aanslaat. Ons vlijen resonnerende (weêrgalmende) en geenszins
redenerende koppen; ziet daar het geheim der opvoeding naar behooren. - Wat nu is een Censor? Een magthebber, die dag en nacht waakt, dat het belang der Uitverkorenen geenerlei schade lijde. Een Comité van Censuur is alzoo een waarachtig Comité van Algemeen Welzijn. Te vergeefs heeft een groot staatkundige, de Heer de maistre, beweerd, dat de eerste Ambtenaar van den Staat de Scherpregter (l'Exécuteur des Hautes-oeuvres) was; ik eisch den voorrang voor den Censor: immers deze werkt op de massa, gene op bijzondere personen. De Scherpregter voltrekt alleen de wet; de Censor gaat verder. In 't kort, zonder de hoedanigheden, welke beide met elkander gemeen hebben, te vergelijken, vergenoeg ik mij met deze bewijsreden: De Scherpregter doodt enkel het ligchaam; de Censor doodt de gedachte: en, gelijk de geest verheven is boven het stof, zoo, en even zoo zeer, is ook de Censor verheven boven den Scherpregter!’