Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan de vrijheid. Wanneer in 't vrolijk uur der lente De voorjaarszon de velden stooft, En aan den landman dubble rente Voor noeste zorg en vlijt belooft; Wanneer dan al, wat leeft, herademt, En 't veld in schooner kleuren tiert, Één vreugde, één heil het al omvademt, En weêr natuur haar' hoogtijd viert; Wanneer het vee, bij 't dartlend springen, Den muffen stal voor 't veld verlaat, En, bij 't gezang der veldelingen, De landjeugd blij ten reije gaat: Dan zien we in die natuurtafreelen, Waarin 't geschaapne vrolijk deelt, In deze landelijke spelen, O vrijheid! uw bekoorlijk beeld. Ook gij maakt ons deze aard' ten zegen, Vermenigvuldigt elken schat; Daar elk genot, door u verkregen, Een nieuw genot in zich bevat. Ook gij herschept de woestenijen In oorden, waar de vruchtbaarheid Den schepter zwaait, en maatschappijen Het toppunt van geluk bereidt. [pagina 362] [p. 362] O vrijheid, bron van heil in 't leven! Schoon gij d' ondankbre vaak ontvliedt, Als hij uw' invloed durft weêrstreven, De Belg miskent dien invloed niet. Ja, wat hem 't oog ook poog' te blinden, Of waar hij zij op 't wereldrond, Om u, o vrijheid! weêr te vinden, Slaat hij zijn' blik op eigen grond. Hier kent hij keten, band noch boeijen, Wanneer hij fier het misdrijf doemt, En, wie het zijn moog, durft verfoeijen, Dle 't huichlende opfiert met gebloemt'. Hier durft hij stout zijn stem verheffen, Barst vrijlijk los op 't driest geweld; Geen staatsorkaan zal hem hier treffen, Als hij het onregt perken stelt. De haat voor snoode dwingelanden Is diep hem in de ziel geprent; Hij vloekt hun lint en ordesbanden, Hunn' adelbrief van parkement. Door u...; doch waar vind ik de grenzen Van 't heil, dat ge ons in Neêrland biedt? Gij opent aan onz' aller wenschen, O hemeldochter! 't schoonst verschiet. Blijf dan, o vrijheid! immer wonen Hier, waar ge uw' zetel hebt gesticht. Steeds klopt het hart van Neêrlands zonen Voor u, voor waarheid, deugd en licht. Wij Belgen, met der Belgen vader Als tot één huisgezin vereend, Wij smeeken 't U, o Levensader! Geknield op 't ouderlijk gebeent'. En mogt de bastaard ooit het wagen, O vrijheid! met uw gulden kroon, Uw' weldoend' invloed te belagen, De vloek van Neêrland zij zijn loon! [pagina 363] [p. 363] De brave strijd' met rustloos woeden, Als ooit uw troon worde aangerand; En, waar hij dien niet kan behoeden, Sterv' hij op 't wrak van 't vaderland! c.a. oudemans, Kapitein-Adjudant. IJperen. 1827. Vorige Volgende