De kat van den voddekrabber.
Eene echte Anecdote.
Een dier arme stakkers, die, met eene lantaren in de hand, te Parijs - geene menschen, maar - lappen en vodden zoeken, een voddekrabber, zoo als men zegt, had eene kat, of eigenlijk een' kater, met welken hij heel mal was. Met een tijgervel, zachte zeden, liefelijk miaauwen, leerzamen aard, en bovenal eene huisselijke matigheid (trouwens er viel niet te brassen of te snoepen) begaafd, bezat raton alle vereischten, om zijnen armen meester te behagen. Wanneer de avond viel, ging de een uit, om de straten der hoofdstad te doorsnuffelen; de ander, om de daken van de wijk, waarin hij huisde, te bezoeken. De man leefde ongehuwd, en, hetzij met of zonder reden, hij hield meer van beesten dan van menschen. Maar, gelijk alles op deze wereld een einde neemt, ten laatste stierf de kat. De voddekrabber was ontroostbaar, en, in plaats van zijnen vriend op den vuilnishoop weg te werpen, waar hij menigeen van diens kameraden had zien liggen, in plaats van deszelfs huid te verkoopen, bragt hij die aan een bekwaam kunstenaar, en liet raton opzetten. - Hoe dwaas! roept welligt iemand uit: eene kat te beminnen! - Lieve lezer! dit is eene dwaasheid, den voddekrabber met vele van het schoon geslacht gemeen. - Weldra volgde de man zijnen geliefden kater, en men vond hem, op zekeren morgen, levenloos uitgestrekt op zijne armelijke legerstede, tusschen zijn' haak en voddemand. De man had geene lijfelijke erfgenamen, maar alleen eene verre bloedverwante, die zich zijns ontfermde, en zijn lijk eene eerlijke begrafenis vergunde. Eene jonge nicht des voddekrabbers, namelijk, vervulde aan hem dien laatsten pligt; en, toen de nederige stoet met deszelfs lijk was heengegaan, sloeg