leven te eindigen. Hij was een Engelschman, voormalig Marinier ophet Blokkade-eskader van St. Helena, en werd door allen vader geheeten. Tegen het grootste woonhuis groeide een wijnstok en appel- en perenboomen. Wilde beesten zijn er volstrekt niet, en het is er bijkans nooit slecht weder. Die goede menschen waren zoo dankbaar voor al hetgeen zij kregen, dat zij betuigden ons schip niet ligt te zullen vergeten, en ons wederkeerig een geslagt varken, melk en aardappelen ten geschenke gaven. Onze passagiers hadden zich onderwijl den tijd ten nutte gemaakt om te visschen, en bragten bijkans drie ankers wijnmanden vol visch mede, zeer sraai van kleur, en waarvan de kreeft mij het beste smaakte.
's Middags ten 5 ure gingen wij weder onder zeil, passeerden de Kaap, en zeilden zoo voort tot den 11 December, toen wij het eiland St. Paul aandeden. Ook dit heeft het voorkomen van een' hoogen berg, en is geheel woest en onbewoond, doch bijzonder fraai. De bergen zijn in een' halven cirkel, in welken eene kom is, door twee punten groote keisteenen van de groote zee afgescheiden, alsof het door kunst gemaakt ware. 's Morgens gingen eenige passagiers aan wal, en 's middags volgde de Kapitein met de Dames. Sommigen beklommen den berg, 't geen mij te vermoeijend was, zoodat ik bij een paar vervallen hutten bleef zitten, welke daar waren opgeslagen door menschen, die op de zeehondenvangst waren geweest. Wild gedierte bespeurde men er niet, dan wilde zwijnen; deze waren vrij talrijk, en liepen strijkelings langs mij henen. Wij vingen er levende vogels, penguinen genaamd, waarvan wij er nog twee levend te Batavia hebben gebragt. Er is ook veel visch; en, wat het merkwaardigste is, geen tien voetstappen van de plaats der vischvangst ontspringt eene bron van kokend water, waarin wij twee eijeren gaar kookten, en de steenen zagen opborrelen, tusschen welke het water ontsprong. Eerst 's avonds laat kwamen wij weêr aan boord, en zeilden den 5 Januarij 1827, zonder verdere belangrijke ontmoeting, de straat Sunda in.
Het is niet te beschrijven, hoe verrukkelijk schoon het is, wanneer men zoo lang slechts lucht en water heeft gezien, de kusten van Java langs te zeilen. Het is of men altemaal langs aangelegde tuinen vaart. Den 7den kwamen wij op de reede, en stapten dien zelfden dag aan wal.
De stad levert een treurig gezigt op. Zij is zeer vervallen, en alleen door Inlanders en Chinezen bewoond; want