welke ten hoet goedvindt ons te schenken, zoo die maar vol en welluidend klinkt; kan het zijn, zich tevens naar de omstandigheden en karakters schikkende.
Doch het komt ons voor, dat niemand dezen trant van halfprozaïsch herdersdicht voor het gemak behoeft te kiezen. Immers, hoe minder het belooft, hoe strenger men mag vorderen, dat voldaan worde aan de vooronderstelde belofte. Als romantisch verhaal, eischen wij belangrijkheid en natuurlijkheid van hetzelve, zoo wel in den loop des verhaals, als in de handelende personen. Als dichtstuk, moet het ons, in weerwil der nederige eenvoudigheid, schoone natuur leveren, met verwijdering van alles, wat, inzonderheid ten aanzien van natuurlijk schoone voorwerpen, iets min behagelijks voor den geest brengt. En eindelijk, hoe minder de maat klinkt en zich van proza onderscheidt, hoe zorgvuldiger de zachte toon, bij de vereischte, dichtmatige welluidendheid, behoort bewaard te worden.
Heeft de Heer ten hoet aan deze drie vereischten voldaan? Ten opzigte van het eerste, bezit hij gewis veel loffelijks: het tooneel, de schoone omtrek van Nijmegen, op eenen fraaijen voorjaarsdag; het onderwerp, de uitbottende liefde van twee beminnelijke jonge lieden, op het feest der verjaring van 's meisjes vader, door dien van den jongeling als vriend bijgewoond; eene opkomende zon, en een onweêr aan den avond. Hetgeen ons echter toeschijnt aan het gevorderde veel minder te voldoen, dat is de Amerikaansche familie; vooral, dat van dezelve juist des morgens gesproken wordt, en allermeest, dat dezelve als eene volkomene vergoeding voor het gemis van het meisje, uit den huiselijken kring, wordt aangemerkt. Of is dit inderdaad natuurlijk en eenvoudig? Wat de karakters betrest...... die zijn misschien dagelijksch genoeg; de oude Andréas zou ons onder de oudjes wel het meest behagen, schoon de weelde in zijne hut hem tot een wonderlijk slag van kluizenaar, in ons oog, maakt.
Tegen de strenge opvolging van de wet der schoonheid schijnt ons toe wel eens gezondigd te zijn; bij voorbeeld, als van een jong, bevallig meisje verhaald wordt:
‘Geeuwende rekte Maria zich uit’ enz.
of als
‘'t Grijzende vriendenpaar en de weleerwaardige leeraar,
Onder een wolk van tabak, bij een glaasje opregten Madera,’
van moeder vernemen: