wezen. ‘Ik schreef niet (Voorrede, bl. V, VI.) voor den geleerde, den man van wetenschap, den kunstenaar, noch voor den lezer van algemeen uitgebreide kennis. Mijn nederig doel bepaalt zich tot de afschildering van hetgene ik zag - tot de mededeeling van den indruk, welken het op mij maakte, om genoegen en voldoening te geven aan die lieden van verstandelijken smaak, welke in andere oorden der wereld verspreid gevonden worden, en even zeer zonder aanmatiging, en even ligt tevreden te stellen zijn, als ik zelf.’
De nederige Schrijver is, ja, Engelschman, wien het goede in zijn vaderland tot maatstaf dient, om alles daarnaar af te meten, maar wien de oogen toch niet altijd gesloten zijn voor het verkeerde bij zijne landgenooten. In dit zijn gedrag munt hij boven vele Eilanders uit, die nergens dan in Engeland iets goed vinden, en wier aanmatigingen voor vele lezers niet zeer aangenaam zijn. Hij schetst, nu en dan zeer gelukkig, de karakters van merkwaardige personen, en maakt daardoor juist dit zijn geschrift te meer belangrijk.
Volgens eigene getuigenis (bl. 220) is hij niet in staat Grieksch te lezen, en gaat het ontcijferen van data en namen op oude verroeste penningen, of het lezen van half uitgesletene opschriften op bouwvallige muren, hem slecht van de hand. Ook verklaart hij geen kenner te zijn der Italiaansche schilder- en dichtkunst. Maar hij toont, zonder dit opzettelijk te zoeken, zijn geloof in- en eerbied voor den Bijbel (bl. 113, 4), zijne zachtmoedigheid in het beoordeelen van anderen (bl. 171), zijne Christelijke belangstelling in het lot der Grieken (bl. 205). ‘Ik begrijp niet, hoe de Engelschman, die vrij is, of de Christen, die eenen Bijbel heeft, zijn gebed kan doen, terwijl hij aan de Turksche wapenen voorspoed toewenscht. - Maar ‘de Griek is wreed,’ zeggen velen - de wraak eens gekastijden slaafs is altijd wreed; ‘hij is arglistig en vol bedrog’ - de list is het wapen van eenen slaaf. ‘Het staatkundig evenwigt wordt door de Halve Maan in stand gehouden; het is ons belang, dat de Ottomannische Porte in magt en sterkte regere’ - verga de gedachte!’
Overal openbaart zich de Schrijver van eene gunstige zijde. Juist daardoor stellen wij met regt belang in hetgeen hij meldt van den indruk, dien alles op hem gemaakt heeft. Dit is reeds aanprijzing van hetgene ons hier geleverd wordt. Onze Lezers, die een nuttig onderhoud verlangen, mogen zich,