gesteldheid, om de Goden steeds op de waardigste wijze voor te stellen. Hij had niet, gelijk pindarus, die bijna onveranderlijke zucht, om zijne Goden waarlijk Goddelijk te doen schijnen; maar, naarmate het zijn onderwerp medebragt, waren zijne Goden de dikwijls lakenswaardige Volksgodheden der Atheners, en soms zelfs erger; of verhevene, edele wezens, zoo als wij ze in de schriften der ernstigste Wijsgeeren verlangen zouden. Hij had altijd het denkbeeld van een hooger Bestuur, van eene Goddelijke geregtigheid voor den geest; maar om de personen, die hij tot uitvoerders daarvan maakte, bekommerde hij zich minder. Nu eens is het ze us, die de beschermer is der ongelukkigen, de verhoorder der smeekelingen, de straffer van het geschonden gastregt; dan is het prometheus, die de weldoener is der menschen, de God der wijsheid en der liefde; en, is er dan een wezen noodig, dat door heerschzucht en onregtvaardigheid de goede hoedanigheden van prometheus te meer moet doen uitkomen, dan moge dit zeus zijn of een ander, hierover bekommert hij zich weinig.’
Ziet daar een streng, maar regtvaardig oordeel over den grondlegger van het Grieksche tooneel! Wij onderschrijven het gaarne; en wij twijfelen, bij de bekende kunde en de welwikkende kritiek van den Heer van limburg brouwer, geenszins, of wij zullen met de vonnissen, die wij over de andere Grieksche Dichters nog met verlangen van hem te gemoet zien, even zoo volledig kunnen instemmen.