handeling, hoewel in Oostvriesland de Emetica beter schijnen verdragen te zijn. Daar, even als in Groningen en Noordholland, werden de eigendommelijke ontaardingen van de milt meest algemeen na den dood opgemerkt, en men hield er de Ziekte voor niet besmettelijk.
Grooter was het onderscheid der Endemie, liever Epidemie, in het Ambt Ritzebüttel, welke eene gastrischveneuse koorts, met inflammatoire toevallen of plaatselijke bloedophoopingen, genoemd wordt, en hier meer goedaardig dan elders schijnt geweest te zijn, en van eene meer ontstekingachtige natuur. Immers de behandeling was eenvoudig, over het algemeen ontstekingwerend, of althans, waar zulks niet meer kon plaats hebben, meer tempererend dan prikkelend (bl. 93). Zelfs werden bloedontlastingen zeer goed verdragen, niet slechts plaatselijke, maar ook algemeene. In den herfst vertoonden zich meer intermittentes van eenen ongeregelden typus, die bij velen van zelve eindigden. Bij sommigen waren oplossende en afvoerende middelen genoegzaam, om deze koortsen weg te nemen. Echter moest altijd de Kina gegeven worden, ter voorkoming van recidiven. Tegen de overblijvende waterzucht bewees de Koortsbast insgelijks de beste diensten. Ten slotte zegt de geleerde Schrijver, dat, al beschouwt men ook de overstroomingen van het jaar 1826 als voorbereidende oorzaak der Ziekte, deze echter, zonder de groote en aanhoudende hitte van den zomer van dat jaar, zulk eene Epidemie niet zou hebben voortgebragt; aan welk gevoelen Recensent gaarne zijn zegel hecht.