‘De zeldzame Profeet.
Het is noch de zwervende of eeuwige Jood, noch de Antichrist, gelijk sommigen verzekerd hebben. Ondertusschen klimt zijn geslacht op tot de schepping, en is ouder dan Adam. Twee leden van deze familie bevonden zich met Noach in de arke. De H. Schrift maakt melding van onzen Profeet, als de verborgenheid des Lijdens hebbende bijgewoond. Hij kent vader noch moeder, en nooit heeft hij de moedermelk gezogen. Zijn baard is rood als scharlaken. Hij gaat barrevoets, gelijk een eerwaardige kluizenaar. Hij draagt noch hoed, noch muts, noch paruik; en evenwel is zijn hoofd bevallig gecoiffeerd. Zijn kleed is noch gesponnen, noch geweven, noch genaaid, noch geverwd, noch door menschenhanden gemaakt; het is noch van zijde, noch van lijnwaad, noch van wolle, noch van vellen. Hij versmaadt de heerlijkheid en de ijdelheden dezer bedorvene en verleidende wereld, en geeft aan eene schuur de voorkeur boven het prachtigste paleis.’
De Alderman, Sir peter laurie, Voorzitter, stond versteld over dit raadselachtig geschrift, en deed op staanden voet den Heer seager, als schrijver van hetzelve genoemd, ontbieden. Hij verscheen. Toen men van hem, op een' hoogernstigen toon, de verklaring vorderde dezer beschrijving van den ouden Profeet, begon hij te lagchen, en zeide: ‘Kent gij het niet, Mijne Heeren? 't Is een oud raadseltje, door mij overgeschreven uit een boekje, door mijnen grootvader nagelaten. Het woord van dit raadsel is - een Haan!’
Deze verklaring deed alle de aanwezigen, zelfs den destigen Alderman, in een schaterend lagchen uitbarsten. Men vergat, voor eene geruime poos, de arme elisa, welker ongelukkige toestand aanleiding tot deze klucht had gegeven; en, nadat zij beloofd had zich aan haar noodlot te willen onderwerpen, zonder verderen aanslag op haar eigen leven te doen, werd zij in vrijheid gesteld, en zelfs aan den gewonen regtsvorm van borgstelling niet onderworpen.
Boekbesch. No. XII, bl. 491, reg. 18, staat wet, lees wit van ei.
Meng. No. XII, bl. 550, reg. 5 v.o., bij, voor hij.
Meng. No. XIII, bl. 598, reg. 14 v.o., schoonsheidsgevoel, voor schoonheidsgevoel.