Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 549]
| |
Mengelwerk.Vergelijking van Epaminondas en De Ruiter.(Door den Schrijver der Vergelijking van hannibal en marlborough.)
Indien er een naam in de Oudheid is, voor welken zich de menschenvriend met eerbied buigt, het is, naast sokrates, aristides en phocion, gewis die van epaminondas. Niet slechts omdat hij zijn Vaderland ten top van roem verhief, - niet als overwinnaar bij Leuktra en Mantinea, - niet als uitvinder eener nieuwe oorlogskunst, de schuinsche slagorde; maar als naauwgezet vriend der deugd, als onbaatzuchtig, edelmoedig, waarheidlievend, goedaardig mensch, hartelijk vriend van eenen pelopidas, en vijand van alle bloedvergieten, dat niet noodzakelijk was, - als zoodanig bewonderen wij dezen burger van Thebe. Wij zochten lang naar eenen held in de nieuwere tijden, eer wij zijne wedergade vonden. Misschien turenne? Hij had veel van den Thebaan. Maar wij sloegen het oog op zijne verandering van Godsdienst, waarschijnlijk om hofgunst, op zijne blinde, onmenschelijke uitvoering van een gebod, dat geene Regering mag voorschrijven, op zijne verwoesting en omkeering van den Palts, en wij staakten verontwaardigd de vergelijking. Neen! slechts éénen vonden wij, die als krijgsman de deugden van epaminondas, en zelfs in hoogere mate, bezat; het is Neêrlands eeuwige eere, de ruiter. De overeenkomst tusschen beiden is treffend. Het Vaderland van epaminondas was sedert lang ter prooije aan de spotzucht der overige Grieken. De dikke lucht van het waterrijke Beötië scheen geene grootheid van ziel of van geestvermogens, geene hoogere ontwikkeling der levensgeesten, dan voor de behoeften van het dierlijk bestaan, te dulden. Zoo ten minste redeneerden de Grie- | |
[pagina 550]
| |
ken, de Atheners blindelings volgende, wier volkshaat, doorgaans aan naburen cigen, zich dus wreekte ten koste der waarheid, en wier volkstrots zich tevens, als de fijner bewerktuigde, door de Godin der Wijsheid en der Kunsten meer geliefde en begunstigde Natie, verhief. Alsof een amphion, een hesiodus, een pindarus, eene corinna, een cebes, een simmias, en daarna een epaminondas, een pelopidas, een plutarchus, dat dwaze vooroordeel niet logenstraften! - Maar hetzelve heeft niets, dat ons verwonderen kan. Heeft niet in onzen tijd een dergelijk vooroordeel ons Vaderland bij andere Natiën in een verkeerd daglicht geplaatst? Spreekt men ook niet van de dikke lucht en van de moerassen van Nederland? Maar de vlugge Franschman heeft geenen de ruiter voortgebragt, zoo min als het overige Griekenland eenen epaminondas, die beiden hun Vaderland tot den hoogsten roem verhieven. Epaminondas was niet uit een der aanzienlijkste geslachten van Thebe afkomstig; maar zijn vader schijnt tot den middelstand te hebben behoord, daar hij zijnen zoon eene, naar de zeden dier tijden, allezins beschaafde opvoeding deed genieten. In dit opzigt had hij zeer veel boven de ruiter vooruit, die, uit de lagere klasse der Maatschappij ontsproten, langen tijd den kost moest winnen als jongen op eene lijnbaan. Maar zou dit wezenlijk een voordeel zijn, dat de Griek boven onzen Landgenoot vooruit had? Ongetwijfeld, in zoo verre de ruiter daardoor vele beschaafde kundigheden miste, wier gebrek hem echter in den stand, dien hij omhelsde en met den grootsten luister bekleedde, minder tot nadeel verstrekte. - Zoo had b.v. epaminondas kennis der wijsbegeerte (hij had den Pythagoreer lysis gehoord); in de welsprekendheid bezat bij ongemeene talenten; hij verstond de muzijk, en beoefende dezelve met smaak, zoo wel met stem als snarenspel; hij was vaardig in kunstmatige ligchaamsoefeningen. Van dit alles verstond de ruiter niets. Maar hij wist | |
[pagina 551]
| |
zich, door eigene verdiensten, van jongen in de lijnbaan tot Admiraal van den Staat, tot den eersten Zeeheld van zijnen tijd te verheffen, wien de Vorsten en Koningen van Europa zich beijverden met ordeslinten en Hertogstitels te sieren, wiens zoon zijne vijanden zelve met bewondering en eerbied de hulde toebragten, aan 's vaders deugden verschuldigd. De ruiter kende weinig, buiten zijn vak; maar alwat hij wist, wist hij grondig. Hij was grooter dan epaminondas: want, uit lageren staat omhoog gerezen, beklom hij, ook naar de schatting der wereld, een' hoogeren trap van aanzien en luister. Doch dit bewijst eigenlijk niets - niets voor beiden. Hoe vele fielten hebben zich, door de omstandigheden begunstigd, of door hunne schelmstukken zelve, tot de hoogste magt weten te verheffen! Een cromwell - een napoleon - (die dantoch nog altijd hunnen Adel voor zich hadden) maar, ook buiten dezen, hoe vele gelukzoekers, een pizarro, en zoo velen in de Fransche Omwenteling! Epaminondas en de ruiter klommen beiden zoo hoog, zonder ééne schrede van het pad der deugd af te wijken. Epaminondas zou waarschijnlijk zijn geheele leven aan de wijsbegeerte, die hem in zijne eerste jaren zoo magtig boeide, hebben toegewijd, zoo geene belangrijke omstandigheden hem tot grooteren werkkring hadden opgeroepen. Zijne geboortestad was, door een eerloos verraad, in handen der Spartanen gevallen. Dit kon de groote man niet verkroppen; hij maakte van alle gelegenheden gebruik, om zijne landgenooten afkeerig te maken van het juk der vreemden; onthield zich echter van deelneming aan de omwenteling, omdat daarbij ook burgerbloed - bloed van de aanhangers der Spartanen - moest worden geplengd. Doch, zoodra Thebe vrij was, werd hij deszelfs kloekste verdediger tegen den vreemdeling, en een verdediger niet alleen van zijn Vaderland, maar van geheel Griekenland, hetwelk door de heillooze en onnatuurlijke verbindtenis van Sparta met Perzië - zij is, onder den naam van Vre- | |
[pagina 552]
| |
de van antalcidas, aan de verachting der nakomelingschap toegewijd - met volkomene slavernij werd bedreigd, waarvan men aan Thebe de proef had genomen. De achtereenvolgende overwinningen bij Tegyra, en vooral bij Leuktra, waarin de bloem der Spartaansche krijgsmagt, duizend burgers der stad, op de plaats bleven; de verbonden met Arkadië, de herstelling van Messene, het bouwen der groote stad (Megalopolis), als een breidel, Sparta in den mond gewrongen; het mijden, zelfs met eenig voordeel, der hinderlaag van den Athener ip hikrates, die epaminondas op de landengte van Korinthe den pas wilde afsnijden, en het gelukkig terugbrengen der zegevierende schare naar Thebe; het uitvinden eener krijgskunst, die philippus van hem leerde, die alexander deed zegevieren, en, nog geene Eeuw geleden, een' frederik den grooten de driemaal sterkere Oostenrijkers deed overwinnen: ziet daar zoo vele daden van epaminondas, die Griekenland de vrijheid schonken, en het trotsche Lacedemon, 't welk met eene ijzeren vuist van zijne heerschappij gebruik had gemaakt, voor altijd vernederden. De ruiter scheen in den beginne ook niet voor den oorlog bestemd. Schoon de zeevaart zijn lust en zijn leven was, bepaalde hij zich nogtans, tot zijn drieënveertigste jaar, tot de koopvaardij, waarin hij, als schipper, zijnen reederen altijd het uitstekendst genoegen gaf, en zich door menig blijk van schranderheid, rustigheid, eerlijkheid en onwrikbare standvastigheid onderscheidde; ook, wegens zijne ervarenheid ter zee, eenmaal door den Staat als Schout-bij-Nacht over de onderneming naar Portugal was gesteld, en meermalen als Kapitein tegen de Duinkerker kapers en Barbarijsche roovers gestreden had. Doch bij gelegenheid van zijn derde huwelijk, in 1652, zeide hij den zeedienst geheel vaarwel, en meende nu zijne overige dagen gerust aan land door te brengen, toen de eerste Engelsche oorlog hem te wapen riep, Engeland had zich reeds voorlang de heerschappij der Zee toegeëigend, en wilde nu die leer in beoesening bren- | |
[pagina 553]
| |
gen. Het was een Nationale trots; want zoo wel het Parlement aan 't hoofd der Engelsche Republiek in 1652, als karel II in 1665, zochten opzettelijk twist met het toen voorbeeldeloos bloeijende Nederland, ten einde zich van deszelfs handel, zoo mogelijk, meester te maken, en dien althans afbreuk te doen. De ruiter werd nu door het Vaderland opgeroepen; en, schoon hij in 't begin schoorvoetend tot het besluit kwam, had hij dat besluit niet genomen, of hij werd Neêrlands grootste, moedigste en bekwaamste verdediger tegen eene magt, die toen op zee dezelfde rol speelde, en dezelfde ondragelijke trotschheid ten toon spreidde, als Sparta te lande, toen epaminondas het stuitte. De ruiter overwon achtervolgens ascue, streed met tromp tegen blake, ontwrong in den tweeden Engelschen oorlog aan de Britten de geroofde posten aan de kust van Guinea met voorbeeldeloos beleid en snelheid, deed toen het diepgezonken Vaderland na den ongelukkigen zeeslag van 1665 herleven, bleef meester in den grooten vierdaagschen zeeslag, waarin de Britten niet minder dan 23 schepen en 6000 dooden verloren, deed in den tweeden slag van 1666, door c. tromp verlaten, eenen aftogt, dien de Franschen zelve grooter eere waardig keurden dan eene overwinning, en vernederde eindelijk den Engelschen trots door de onderneming op Chatham, waarin het grootste Engelsche zeekasteel benevens nog vele andere schepen werden genomen of verbrand, hetwelk de Heeren der Zee te Breda den vrede deed sluiten. Doch zij waren slechts vernederd, niet in het harte verzoend. Weldra vereenigden zij zich met Frankrijk, hetwelk omtrent dezen tijd eene dergelijke teleurstelling door de staatkunde van de witt ondergaan had, als Brittanje door de wapenen van de ruiter. Toen ontstond die gedrogtelijke verbindtenis tusschen karel II en lodewijk XIV, om te zamen een' kleinen, vredelievenden Staat te verdrukken; eene verbindtenis, die nog in Engeland aan de geschandvlekte kabaal harer onwaardigste Ministers wordt toegekend, die de belan- | |
[pagina 554]
| |
gen van hun land en van Europa nog onwaardiger opofferden, dan antalcidas die van Griekenland. Door dezen veegen nood des lands werd de ruiter als boven zichzelven verheven. Tot driemaal toe deed hij aan twee groote Koningrijken de trotsche vlaggen strijken; bij Soulsbay in 1672, bij Schooneveld in Junij 1673, en bij Kijkduin in Augustus 1673. Deze laatste overwinning was niet minder groot, dan die epaminondas bij Leuktra behaalde. Was dezelve in de andere zeeslagen nog altijd meer of min twijfelachtig geweest, doordien de nacht het gevecht scheidde, hier hadden de Nederlanders niet alleen meer schepen genomen dan de vijand, maar hem ook bij vollen dag de vlugt zien nemen en naar zijne zeegaten wijken. De uitslag was echter geheel verschillend van de zege, door den held van Thebe bevochten. De vijand werd nu niet vernederd, maar verzoend; en een meer dan honderdjarige Vrede tusschen de twee Natiën was de zoete vrucht van de ruiter's inspanning bij Kijkduin. Engeland had nu gezien, dat het Nederland niet kon overwinnen; het verkoos dus liever deszelfs vriendschap te zoeken. Maar niet alleen Engeland, hoezeer Nederlands hoofdvijand in die dagen, was het voorwerp, waarop de ruiter zijnen heldenmoed oefende. Ook de Barbarijsche Zeeroovers, zoo van Marocco als vooral van Algiers (1655), de Franschen in 1657 (als Zeeroovers) en 1673, de Portugezen in 1657 en 1658, de Zweden, vooral in 1659, toen hij Nyborg op hen veroverde tot hulp der Deenen, wist hij te breidelen. Het is echter merkwaardig, dat de ruiter nooit dan in verwerende, nimmer in aanvallende oorlogen vocht, gelijk trouwens de gesteldheid van onzen Staat die niet duldde. Zelfs de oorlog tegen de Zweden, van 1658 tot 1660, diende niet, om dezen te benadeelen, maar om het felbenaauwde en bijkans veroverde Deenemarken aan hunne magt te ontrukken, en in de andere gevallen moest hij óf den koophandel tegen aanvallen van op denzelven loerende roovers, óf den Staat zelven tegen den onregtvaardigsten | |
[pagina 555]
| |
aanval beschermen. Portugal had zich, door zijne dubbelzinnige en trouwelooze handelwijs in Brazilië, den oorlog op den hals gehaald; doch dezelve werd, althans onder de ruiter, koel, niet met gestrengheid gevoerd. - Als held, als wettig strijder voor zijn Vaderland, heeft dus epaminondas boven de ruiter niets vooruit; als Genie in de krijgskunst misschien; maar dan stellen wij de uitvoering van zoo vele groote daden, het beleid van schipper en krijgsbevelhebber, door de ruiter tevens aan den dag gelegd, tegen de uitvinding der schuinsche slagorde over. Ook mag men de snelheid der bediening van het geschut, die hij invoerde, en waarvan hij te Kijkduin proeven gaf, wel als eene uitvinding rekenen. Maar beschouwen wij nu beiden ook in hun bijzonder leven als menschen. Groot is de lof, dien de oude Schrijvers daaromtrent aan epaminondas geven. ‘Hij was,’ zegt cornelius nepos, ‘zedig, voorzigtig, ingetogen, maakte een wijs gebruik van zijnen tijd, en beminde de waarheid zoo zeer, dat hij zelfs in scherts nooit daarvan afweek. Daarenboven was hij goedertieren en in de hoogste mate geduldig; hij verdroeg de beleedigingen, hem niet alleen door het volk, maar ook wel eens door zijne vrienden aangedaan; hij wist ook het hem toevertrouwde geheim te bewaren, hetwelk dikwijls niet minder nuttig is, dan wèl te spreken. Gretig was hij in het toehooren, waar hij iets dacht te kunnen leeren; in zulk een geval was hij altijd de laatste, die heenging, en nooit vóór het einde. De armoede verdroeg hij zonder moeite, en ontving ook van den Staat niets dan roem. Hij had dus zelf de middelen niet, om anderen te ondersteunen; maar wanneer een gevangene los te koopen, of een behoeftig meisje aan een uitzet te helpen was, zoo riep hij zijne vrienden bijeen, en schatte hen elk op zekere som, doch in tegenwoordigheid van den beweldadigde, opdat deze de weldaad uit hunne eigene handen zou | |
[pagina 556]
| |
ontvangen en zijne weldoeners kennenGa naar voetnoot(*).’ De overwinnaar van Sparta moest tot den veldtogt, om het noodigste te kunnen medenemen, (en dit was zeer weinig, want hij had slechts één kleed, en wanneer dit gewasschen werd, moest hij thuis blijven) vijftig drachmen, of zestien gulden, opnemen. Gelijktijdig zond de tiran jason hem vijftig goudstukken; hij zond ze terug, rekenende zulks als eene beleediging. Even zoo min als hij zelf geschenken ontving, vooral van Koningen of Vorsten, duldde hij zulks in zijne vrienden of onderhoorigen. Diomedon van Cyzikus wilde hem voor den Perzischen Monarch omkoopen, en had tot dat einde reeds zekere mycithus, een' vriend van epaminondas, gewonnen. Doch deze weigerde niet alleen de groote aangebodene som, maar deed ook mycithus de ontvangene vijf talenten, of 9000 gulden, teruggeven, onder bedreiging van anders de zaak aan het geregt te zullen melden. Zijn schildknaap had eenig geld van een' krijgsgevangenen, hetzij afgenomen, hetzij tot min eerlijke einden ontvangen. ‘Geef mij mijn schild terug,’ sprak hij, ‘en word herbergier! Om te vechten, zijt gij nu te rijk.’ Daarbij was hij onderworpen aan zijne Overheden, en diende meermalen, schoon hij vroeger het gebied had gevoerd, als gemeensoldaat, onder andere, veel minder kundige Veldheeren. Het gebeurde wel eens, dat het leger, in het grootste gevaar gebragt, door het beleid van epaminondas gered werd, waarop hij zich echter geenszins verhoovaardigde, noch zijne meerderheid aan de onkundige leidslieden, die het heir in zulk een' toestand hadden gebragt, deed blijken. - Welk eene grootheid van ziel! welk eene vereeniging van deugden, waarvan men in de Oudheid gewis bezwaarlijk de wedergade vinden zal! Doch wij durven stoutelijk onzen de ruiter daar tegenover stellen. Zijne deugden waren minder schitterend misschien, maar gewis niet minder hecht. Tegen de armoede van epaminondas was hij door onze heden- | |
[pagina 557]
| |
daagsche maatschappelijke inrigtingen beveiligd, die den zeeman, zoo wel ter koopvaardije als ten oorloge, eene geëvenredigde belooning verzekeren, naar mate van den rang, dien hij bekleedt. De ruiter was dus ook reeds zoo verre gekomen, dat hij in 1652 de zee vaarwel zeggen, en van zijn eerlijk gewonnen vermogen verder in huisselijke rust wilde leven. Doch dat hij dit niet deed, maar aan de roepstem van zijn Vaderland gehoor gaf, en hetzelve sedert in zes zware oorlogen, in de zeeën van Europa, Afrika en Amerika gevoerd, volijverig ten dienste stond, is in hem te verdienstelijker, omdat geene roemzucht (gelijk wij nader zullen zien) hem daartoe prikkelde, en het dus niets kon zijn, dan zuivere vaderlandsliefde en pligtbesef. Ook verrijkte zich de groote man volstrekt niet, naar mate van de veelvuldige gelegenheden, welke zich hem, het Opperhoofd van Neêrlands vloten, daartoe opdeden. Dronk epaminondas nimmer wijn, en behielp hij zich meermalen met honig, ook de ruiter was een gezworen vijand van overdaad en dronkenschap, zich liesst met harden scheepskost genérende, zoodat de Grooten van Spanje hem dien moesten voorzetten. Pekelvleesch was zijn geliefkoosde schotel. In kleeding was hij niet minder ingetogen. Hij ging, volgens temple, als een gewoon Zeekapitein gekleed, nimmer in eene koets, en een' knecht achter zich. Zijne woning en tasel waren zoo eenvoudig als die van een gemeen koopman of winkelier. De siere Spanjaard montesarchio stond even zoo versteld over 's mans eenvoudigheid in huisraad en woning, als weleer de Barbaren, wanneer zij eenen echten Spartaan bij zich zagen. Gemak, vermaak was hem tegen de borst, zoodra het hem van zijn' pligt zou hebben kunnen aftrekken; ook had hij zijn ligchaam aan alle moeijelijkheden van zijn beroep gewend. - De goedertierenheid en minzaamheid van de ruiter waren voorbeeldig. Men heeft, gedurende zijne geheele lange loopbaan, geen enkel voorbeeld van wreedheid, door hem gepleegd, maar wel vele van goedhartigheid en hulpvaardigheid gehad; | |
[pagina 558]
| |
omtrent de Spanjaarden, omtrent de Engelschen op de Goudkust, enz. Menschen, die hij nimmer gezien had, de Hervormde Predikanten, in Sicilië en te Napels door Godsdiensthaat op de galeijen gebannen, verloste hij door zijne voorspraak, en vermaande hen tot onderlinge liefde en vrede. Even zoo gehoorzaam als epaminondas gedroeg zich de ruiter omtrent zijne Overheid. Dat hij zulks niet even zoo treffend liet blijken, was alleen uit gebrek aan gelegenheid, omdat de Nederlandsche Regering, wijzer dan de Overheden van Thebe, den grooten man niet deed vervangen door onbekwame Bevelhebbers. Neen! zij beschouwde de ruiter als onmisbaar; en, schoon deze nimmer eenig sterveling vleide, en integendeel bij de witt de voorspraak van evertsen, bij de Staten de voorspraak van de witt tegen de opgewondene, lasterende menigte is, de witt houdt hem de hand boven 't hoofd, en de Prins acht hem niet minder hoog, en rust niet, vóór hij zijne verzoening met tromp heeft te weeg gebragt. Op dezen laatsten, die hem in 1666 zoo onwaardiglijk in den steek heeft gelaten, wreekt hij zich, door hem, in een volmaakt gelijk geval, te Kijkduin, ter hulpe te snellen. Vandaar ook, dat, gelijk de Thebaansche troepen aan epaminondas, de Nederlandsche aan de ruiter met hart en ziel verkleefd waren. Van de eersten en hunne voorbeeldige krijgstucht getuigt zulks de geheel Spartaansch-gezinde en van de Thebanen blijkbaar afkeerige xenophonGa naar voetnoot(*); van de laatsten die stoet van helden, welke zich met ijver onder de vanen van de ruiter schaarden, en onder hem het leven voor 't Vaderland lieten. Voorheen toch had men in sommige zeeslagen, zelfs onder den ouden tromp, doch vooral onder de with en wassenaar, wel gezien, dat de Kapiteins zich lafhartiglijk aan het gevecht onttrokken of slecht daarvan hadden gekweten. Dit ziet men na 1666, onder het opperbevel van de ruiter, weinig of niet. Evertsen wil onder hem gaarne leven en sterven. C. tromp zelfs, | |
[pagina 559]
| |
na een onverantwoordelijk gedrag, hetwelk echter meest uit gekrenkte eerzucht ontspruit, verzoent zich met den ouden krijgsman, en staat hem getrouwelijk bij. In de vier zeeslagen van 1672 en 1673 is bijkans ieder Nederlandsch zeeman een held. De dood der beide groote mannen zette de kroon op zulk een schoon leven. Epaminondas stierf te Mantinea in de armen der overwinning, gelijk de ruiter te Syrakuse na het gevecht bij den AEtna. Beiden streden ten behoeve hunner bondgenooten; epaminondas voor de Peloponneziërs (Arkadiërs, Messeniërs en Eleërs), de ruiter voor de Spanjaarden, Neêrlands oude gebieders, thans vrienden. Doch epaminondas stond aan het hoofd van 33,000 man tegen 22,000, en was dus voor de helft sterkerGa naar voetnoot(*). De ruiter was veel zwakker dan de vijand, en had tegen dertig groote en sterkbemande oorlogsschepen slechts zeventien over te stellen, behalve de Spanjaarden, die bijna niets uitvoerden. En nogtans was de overwinning volkomen, maar duur gekocht door de doodelijke wond van den overwinnaar. Men moet de Fransche verwaandheid bezitten, om, uit hoofde van dit toevallige voordeel, duquesne den overwinnaar van de ruiter, en dezen den overwonneling te noemenGa naar voetnoot(†). - De omstandigheden van den dood der beide Helden waren treffend: maar dit brengt ons op een zeer eigenaardig verschil in beider karakter. Epaminondas was een groot man; maar hij wist, dat hij het was. De ruiter wist het niet. Toen eerstgemelde, na den slag bij Leuktra, zegevierend te huis kwam, en met zijne ambtgenooten beschuldigd werd, omdat hij het bevel te lang gehouden, en niet aan zijne | |
[pagina 560]
| |
benoemde opvolgers had overgegeven, verdedigde hij zich met te zeggen: Stelt op ons graf, dat de Thebanen epaminondas hebben doen sneven, omdat hij hen te Leuktra gedwongen heeft de Lacedemoniërs te overwinnen, welken te voren niemand durfde onder de oogen zien; omdat hij Griekenland bevrijd, Sparta belegerd, Messene hersteld heeft. Bij zijnen dood beklaagde men hem, dat hij kinderloos stierf. Ik laat, zeide hij, twee onsterfelijke dochters achter, - Leuktra en Mantinea. Deze twee trekken zijn groot, zijn treffend. Maar nu vergelijke men daarmede de ruiter. Hij sprak, in zijne berigten, nooit van zichzelven. Eens, dat men, in een' vriendenkring, onder zijn verhaal van iets, dat door hem verrigt was, zulks wilde opteekenen, hield hij plotseling stil, en wilde niet verder voortgaan. Hij meende, zegt brandt, dat zijn bedrijf geene Historie waard ware. Ik wil, zeide hij voorts, van niemand genoemd noch opgehaald worden, als ik slechts mijn gemoed mag voldoen, en mijne ordres wèl uitvoeren. Hier ligt zekerlijk eene reine, kinderlijk-eenvoudige zielsgesteldheid tot grondslag, die volstrekt niet beseft, dat het zoo bijzonder lofwaardig is, wanneer men zijn' pligt volbrengt. Doch deze zielsgesteldheid ontsproot uit eene hemelsche bron. Het was de Godsdienst, het Christendom, waaraan de ruiter die te danken had. Hij schreef de overwinning nooit aan zichzelven, maar altijd aan God toe. Hij had niets, maar God alles gedaan. De nederigheid, die hoofddeugd des Christendoms, lag dus bij hem tot grondslag zijner verrigtingen. Doch hiermede willen wij epaminondas geenszins van dwaze roemzucht beschuldigen. Hij kende die groote drijfveer van edele daden, Gods wil, niet, of toch zeer onvolkomen; en wij zien niet, dat zelfs de anders verhevene Pythagorische Wijsbegeerte daaromtrent veel invloeds op zijne bedrijven gehad heeft. Gelijk bij alle groote mannen der Oudheid, was de roem hem een prikkel tot deugd, en een surrogaat der slechts in een schemerlicht voor hem zigtbare onsterselijkheid van den geest. De ruiter, een onge- | |
[pagina 561]
| |
letterd zeeman, vond in den Bijbel, dien hij vlijtig las, vooral aan land en des winters in zijne tijden van rust, oneindig meer licht daaromtrent, dan epaminondas, opgevoed in de lessen der edelste Wijzen. Hem was roem eene waterbel; de wil des Eeuwigen een onvoorwaardelijk pligtgebod. Dáár zocht hij ook alleen troost en hulp. Wanneer hij soms vlagen van mismoedigheid en radeloosheid had, zoo viel hij, zegt brandt, in de kajuit op de knieën, en herrees als een geheel ander mensch van het gebed. Zulk een man kon niet sterven als epaminondas. In zijne jongste ure zweefden hem niet Chatham en Kijkduin en de gedachtenis der nakomelingschap voor den geest; maar een wensch, om nog, zoo mogelijk, voor zijne manschap nuttig te zijn, en eene ligte vlaag van ongeduld, werd straks asgewisseld door een gebed voor hen, en voor zichzelv' om geduld, en dankbaarheid aan God voor zijne langdurige bewaring. Ik ben, was een zijner laatste gezegden, hier op den post, daar God mij geroepen heeft; en wil Hij mij ook uit dit leven roepen, ik ben gereed en bereid. Mijne beminde vrouw en kinderen zouden mij mogelijk met hunne droefheid nog bezwaren. Zij zouden mij nu niet zien dan met bittere tranen, en ik hoop hen te vinden in de eeuwige vreugdeGa naar voetnoot(*). Zoo stierf de groote man als sokrates, hoewel hij geen Wijsgeer, maar een eenvoudig Christen was. Dus paarde hij de gestrengste en meest naauwgezette godsvrucht met alle de deugden van eenen Held; en hij, de redder van zijn Vaderland, de overwinnaar in zoo vele scheepsstrijden, levert ons de treffendste wederlegging van het gestelde van rousseau, alsof het ware Christendom met heldhaftigheid onbestaanbaar is. Nog ééne overeenkomst tusschen beiden. Na den dood van epaminondas vervielen de zaken der Thebanen geheel; na dien van de ruiter, de zeemagt van Nederland. Reeds terstond na zijn overlijden werd zijne vloot door de Franschen aangetast en verslagen. Tromp | |
[pagina 562]
| |
hield nog eene korte poos de eer van Nederland op; doch weldra verdween dezelve in het niet. Geen de ruiter kwam meer te voorschijn; en, in plaats dat de Engelsche en Fransche magt onder hem, vereenigd, voor de Nederlandsche hadden moeten wijken, werd, veertien jaren na zijnen dood, de vereenigde Nederlandsche en Engelsche magt bij Bévésier door de Fransche geslagen. |
|