minder buitensporig zijn. Koningin elizabeth was hartstogtelijk ingenomen voor fraaije en welgemaakte mannen: men mogt zich bij voorraad verzekerd houden van een gunstig gehoor bij haar te zullen vinden, als men zich wel en behagelijk aan haar kon voordoen; daarentegen had zij van die door de natuur misdeeld waren zulk eenen onverwinnelijken afkeer, dat zelfs hare lijfwachten zorg droegen, om, als zij buiten haar paleis stond te komen, alles zich van daar te doen verwijderen, wat, van wege verminktheid of eenig ander uiterlijk gebrek, voor haar gevoel hinderlijk zijn konde. - De Koningin van Frankrijk, anna van oostenrijk, had eene schier even groote ingenomenheid voor welgemaakte mannen als elizabeth, maar geenszins gelijken afkeer van misvormde; zij beschouwde dezulken integendeel met een zeker mededoogen. Dit was buiten tegenspraak veel redelijker en aan een grootsch gemoed oneindig beter voegende, dan de vergedrevene kieschheid der Engelsche Vorstin, waarachter niet onwaarschijnlijk de meest onkiesche wellustigheid zich verschool.
Wil men nog andere voorbeelden van grilligheid, de geheele wereld beklaagt de blinden; de eenoogigen integendeel hebben in het algemeen voor ons iets terugstootends: ondertusschen verdienen deze toch de helft van het mededoogen, dat men met blinden heeft, gelijk de Heer de servien, die maar één oog had, niet ten onregte aanmerkte. - Van eenen anderen kant is het loens zien, wanneer het namelijk niet te sterk is, geenszins onbehagelijk. In karel de montmorency vond men het iets fraais, dat hem het eene oog een weinig gedraaid stond, en men noemde dit aan het Hof van lodewijk den XIII: avoir l'oeil à la Montmorency. Descartes betoonde eene bijzondere genegenheid voor die scheel zagen, en gaf voor reden daarvan op, dat zijne minne dat gebrek had gehad. Met dat al vindt men lieden, die eenen scheelzienden niet kunnen aankijken, zonder zelve iets smartelijks aan zijne oogen te gevoelen. - Het is ons iets pijnlijks, iemand te zien, die zwaar kreupel gaat; gebogchelden daarentegen verwekken in ons eene neiging tot lagchen: als onwillekeurig steekt men met hen den draak.
Neuzen, die, zoo als men het noemt, aanzienlijk zijn, d.i. tamelijk ver buiten het aangezigt uitkomen, worden overal fraai gevonden, behalve in China en bij de Tartaren. De Tartaren van de Krim drukken hunnen kinderen het neusbeen