Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTegenwoordige toestand van 's Gravenhage, vergeleken met deszelfs gesteldheid gedurende de Fransche overheersching.(Vervolg en slot van bl. 461.)
Beschouwen wij nu de stad 's Gravenhage, ten tweede, met betrekking tot de Inrigtingen van verschillenden aard, binnen haar gevestigd, en zien wij, in de eerste plaats, in welken staat de reeds van ouds bestaan hebbende Inrigtingen zich thans bevinden, in te- | |
[pagina 516]
| |
genstelling van derzelver vervallen staat en kwijning onder het Fransche bestuur. Onder die inrigtingen rangschik ik, 1o. de Godshuizen, welke, met zoo vele andere liefdadige gestichten, zoo als de Hofjes, het oude Mannen- en oude Mannenen Vrouwenhuis, gedenkteekens zijn van de milddadigheid onzer Voorouderen. De Godshuizen geraakten, door onderscheidene oorzaken, in eenen ongunstigen toestand onder het Fransche bestuur; hunne fondsen werden door de tiercering tot op een derde gebragt; de toelagen van stadswege werden ingekort; de opbrengsten der verschillende kollekten, zoo in de kerken als aan de huizen, alsmede de de winterïnschrijvingen, namen zigtbaar af, ten gevolge van de steeds verminderende welvaart der ingezetenen: door een en ander was men buiten staat, in de behoeften der in deze huizen opgenomene kinderen en oude lieden te voorzien, te meer, daar het getal van onderstand behoevende huisgezinnen, welke zich bij de Diakoniën om ondersteuning aanmeldden, op eene schrikbarende wijze toenam. Bang was derhalve de toekomst voor deze zoo nuttige gestichten; zij werden met eenen volkomen' ondergang bedreigd. Na de omwenteling werd de toestand der Godshuizen, gedeeltelijk ten gevolge van ruimere kollekten, winterïnschrijvingen, bijzondere giften enz., merkelijk verbeterd, in zoo verre zelfs, dat Diakenen in staat werden gesteld, vele, in de beleefde bange tijden, ten behoeve derzelven gemaakte schulden af te doenGa naar voetnoot(*). De Hofjes, waarin bejaarde burgervrouwen niet alleen het genot hadden van vrije woning, maar welke nog daarenboven jaarlijks met eenig geld, brandstoffen en kleedingstukken werden bedeeld, geraakten ook, hoofdzakelijk door de vermindering der renten van de schuldbrie- | |
[pagina 517]
| |
ven ten laste van den Staat, in verval; zoodat niet alleen in die bange tijden de bedeelingen geheel of gedeeltelijk werden ingehouden, maar thans nog de gevoelige slag, welke aan de renten werd toegebragt, den Bestuurderen dier Hofjes niet toelaat, dezelve weder op den ouden voet te brengen. Niet voordeeliger ging het ook, wegens de tiercering en andere bijkomende omstandigheden, met het oude Mannen- en oude Mannen- en Vrouwenhuis, (zijnde dit laatste het oudste en weleer het rijkste weldadige gesticht alhier) door derzelver milddadige stichters tot huisvesting, voeding en kleeding van een aantal ouden van dagen uit den goeden burgerstand bestemd, om daar, vrij van alle zorgen, hunne nog overige levensdagen door te brengen. De vermindering der renten, de schulden, waarin deze gestichten geraakten, waren oorzaak, dat de, door overlijden, opengevallene plaatsen niet konden worden aangevuld, en deden eene geheele vernietiging derzelven te gemoet zien. Van de 36 bewoners is het eerste thans tot 6 personen, en van de 40 is het tweede tot 4 gedaald. Een goed bestuur dezer gestichten geeft echter hoop op derzelver instandhouding niet alleen, maar ook dat het getal der gelukkige ouden, ten minste in het eerste, zal kunnen vermeerderd worden. Tot die Inrigtingen behoort ook, ten 2de, de Armeninrigting, alwaar gedurende vier maanden, van December tot April, voor behoeftigen, dagelijks eene voedende soep wordt bereid, en aan kinderen, jongelingen en jongedochters een nuttige arbeid, bestaande in spinnen, weven en breiden, wordt verschaft, hetwelk hen in de gelegenheid stelt, wekelijks eenen goeden stuiver tot ondersteuning der huisgezinnen, waartoe zij behooren, te verdienen; terwijl zij tevens daar, door een zeer verdienstelijk onderwijzer, een nuttig schoolonderwijs ontvangen. Deze Inrigting grootendeels door bijdragen der Stadsregering ondersteund wordende, was er, gedurende het Fransche bestuur, wegens den ongunstigen staat der stadskas, zeer voor hare instandhouding te duchten. Thans bevindt zij zich in eenen voordeeligen staat: aan 1100 be- | |
[pagina 518]
| |
hoeftigen wordt, op kosten der Regering, des winters soep uitgedeeld, en aan een aantal anderen door bijdragen van eene menigte weldadige menschenvrienden; voorts vinden 480, zoo spinsters als wevers, buiten de Inrigting, hun bestaan in het bearbeiden der ruwe stof, ten behoeve van dit gesticht, 't welk ook aan hen, tegen eene geringe korting van hun wekelijks verdiend loon, zijne fabrikaten afstaat, waardoor deze behoeftigen zich, op eene ongevoelige wijze, van het noodige ter verschooning en verwarming kunnen voorzien. 3o. De Stadsscholen, alwaar kinderen van behoeftigen onderwezen worden. Onder het vorige bestuur stond het met dezelve slecht geschapen. Wegens den ongunstigen toestand der stadskas, werden de onderwijzers niet bezoldigd, en de noodwendige schoolbehoeften, zoo als pennen, papier, leerboeken enz., werden ingehouden, waardoor de ijver der onderwijzers in het wèl waarnemen hunner posten op eene zware proef werd gesteld, en de leerlingen weinig of niets konden leeren; hetwelk ten gevolge had, dat vele de school verlieten, en alzoo zonder onderwijs bleven. De toestand dezer scholen werd sedert 1813 merkelijk verbeterd. Niet alleen werden de onderwijzers van dat tijdstip af geregeld bezoldigd, maar zelfs ruimer dan te voren; aan schoolbehoeften was geen gebrek meer; nieuwe en doelmatige verordeningen tot nut der behoeftige schooljeugd kwamen tot stand; en aan een en ander was het toe te schrijven, dat deze scholen sedert door een aantal leerlingen werden bezocht, en zich thans in eenen bloeijenden staat bevinden. Eene der twee, uit een bijzonder fonds opgerigte, Societeitsscholen ging onder het Fransche bestuur te niet; en welligt ware dit lot ook aan de nog overgeblevene beschoren geweest, indien de drukkende tijden, welke alle nuttige voorvaderlijke instellingen met eenen volkomen' ondergang bedreigden, niet voor gunstiger omstandigheden hadden plaats gemaakt. 4o. Gewaag ik van het hier gevestigde Departement | |
[pagina 519]
| |
der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen en van de Maatschappij van Natuur- en Letterkunde, onder de zinspreuk Diligentiâ, welker deelnemende leden in de drukkende tijden al meer en meer afnamen, doch daarna merkelijk vermeerderden, zoodat beide Maatschappijen zich thans in eenen bloeijenden staat bevindenGa naar voetnoot(*). Zien wij nu, in de tweede plaats, welke nieuwe Instellingen er sedert de Fransche overheersching zijn tot stand gebragt, waaraan gedurende dezelve gewis niet te denken was. Veelvuldig zijn deze Instellingen, inzonderheid het korte tijdsbestek van slechts dertien jaren in aanmerking genomen zijnde, waarin zij werden daargesteld; ook hebben zij het weldadigste doel, daar zij strekken, zoo ter bovordering en herstelling der gezondheid, als tot beschaving van het verstand, ter aankweeking der goede zeden, en ter aanmoediging der volksvlijt. Tot de eerste behoort: 1o. Eene nieuwopgebouwde Kaserne, tot huisvesting van de hier in garnizoen liggende Militairen bestemd, te voren in min geschikte lokalen, in verscheidene wijken der stad gelegen, verspreid. De sierlijke bouworde, de voortreffelijke inrigting van dit gesticht, en het gezonde oord, waar het opgetrokken is, bewijst de achting onzer Stadsregering voor den militairen stand, en hare zorg voor de gezondheid onzer zonen, geroepen tot handhaving der rust, en tot verdediging van den vaderlandschen grond. 2o. Een Gasthuis, waarin gratis worden opgenomen onvermogende kranken, welke de verpleging van arts of wondheeler behoeven; voorts hoogzwangere vrouwen, buiten staat om in de behoeften tot eene gelukkige bevalling en herstelling te voorzien; en eindelijk kranken van den dienstbaren stand, welke daarin worden geplaatst, tegen eene billijke toelage van wege hunne meesters of meesteressen, te edeldenkend om deze hulpbehoevenden aan hun lot prijs te geven. - Dit gebouw, een van de | |
[pagina 520]
| |
aanzienlijkste en ruimste der stad, en in een gezond oord staande, is zeer doelmatig tot een Ziekenhuis ingerigt; terwijl de verzorging der lijders niets te wenschen overig laat. Opmerkelijk is het, dat eene Instelling, waarvan de oprigting sedert onheugelijke tijden tot de vrome wenschen onzer stadgenooten heeft behoord, tot stand moest komen, slechts weinige jaren na de zoo drukkende overheersching, gedurende welke de stadskas genoegzaam geheel was uitgeput. 3o. Een Badhuis aan het strand, nabij Scheveningen, waarvan de grondslagen reeds zijn gelegd, en dat in het jaar 1828 zal zijn voltooid. Sedert eenige jaren bestond reeds aan het strand zoodanig eene Inrigting, waarin een aantal lijders leniging vonden van hunne smarten, of ook volkomen herstelden. Het thans gebouwde wordt op eene veel ruimere schaal genomen dan het vorige; het zal tusschen de 70 à 80 vertrekken bevatten, waaronder eene gezelschapszaal ter lengte van 60 en ter breedte van 25 voeten, eene eetzaal, lang 36 en breed 25 voeten, en een ruim vertrek, tot eene boekerij bestemd. Deszelfs front, naar den zeekant gerigt, zal eene uitgestrektheid hebben van 300 voet, met een met beelden versierd bordes, en een, door vier pilaren ondersteund, balkon; het front aan de landzijde zal naar de Iönische orde zijn gebouwd. Dit gebouw, met één woord, op eene zoo sierlijke als prachtige en doelmatige wijze ingerigt, zal met de voortreffelijkste van die soort kunnen wedijveren, en voor de lijders, die het bezoeken, en daar verkiezen te vertoeven, niets te wenschen overig laten. Onder de nieuw opgerigte Instellingen, welke strekken tot bevordering der beschaving van het verstand, noem ik: 1o. Het Koninklijk Kabinet, in het Prins Maurits-huis, in vijf zalen, waaronder twee aan voorwerpen uit China, eene aan die uit Japan, eene aan die uit alle andere wereldoorden, in het algemeen, en eene aan die uit ons Vaderland, in het bijzonder, zijn toegewijd. Ook is hier eene Chinesche en Japansche Bibliotheek, waarin uitmuntende boeken, teekeningen en kaarten; en ein- | |
[pagina 521]
| |
delijk heeft men er zalen, welke met de heerlijkste Schilderijen der eerste Meesters uit de Italiaansche en Vlaamsche school zijn versierd. 2o. De Koninklijke Bibliotheek, in het voormalig Paleis, in het lange Voorhout, welke vooral in het vak der Vaderlandsche Geschiedenis en Nederduitsche Letterkunde zeer opmerkelijk is, en waartoe een ieder op bepaalde dagen en uren tot eigene oefening toegang bekomen kan; ook heeft men daar het prachtige Kabinet van Penningen, Munten en Cameën (gesnedene steenen). 3o. Eene Teekenakademie, alwaar niet alleen in de gronden der Teekenkunst, bijzonder van het menschenbeeld, maar ook in die der Bouw-, Meet- en Doorzigtkunde, op eene min kostbare en voor sommigen geheel kostelooze wijze, onderwijs gegeven wordt. 4o. Eene school voor Toon- en Zangkunst, gelijktijdig opgerigt met die te Amsterdam, Brussel en Luik, en geschikt, om in ons Vaderland talenten voor Toon- en Zangkunst te ontwikkelen, even zoo wel bij de Nederlanders als elders aanwezig, doch welke, bij gebrek aan doelmatige Inrigtingen, nimmer gelegenheid hadden zich te openbaren. 5o. Eene vierde Stadsschool, waarin kinderen van minvermogenden, tegen een gering schoolgeld, onderwezen worden; met nog eene vijfde staan de reeds aanwezige vermeerderd te worden. 6o. Eene School voor minvermogende en behoestige kinderen der Israëlieten. 7o. Twee Schoolonderwijzersgezelschappen, alwaar onderwerpen, het schoolwezen betreffende, behandeld worden, en die ter verdere vorming en bekwaming der onderwijzers strekken. Onder de tijdelijke Inrigtingen, ter bevordering der kunsten en ter veraangenaming van het maatschappelijk leven, waartoe onder het vorige bestuur middelen en lust ontbraken, noem ik verscheidene Winterconcerten, waaronder zich dat onder de zinspreuk Diligentiâ, zoo wegens het aanzien als het getal der inschrijvende leden, onderscheidt, en om de veertien dagen, in eene daartoe bijzonder ingerigte zaal, in het gebouw Diligentiâ gegeven wordt. Tot de Inrigtingen, welke strekken ter aankweeking der goede zeden, behooren: 1o. De Volksvoorlezingen, welke | |
[pagina 522]
| |
van October tot April, om de veertien dagen, des avonds, in een daartoe geschikt lokaal, voor den zoogenaamden gemeenen man, gehouden worden, betrekkelijk een of ander onderwerp, voorkomende in de werkjes, door de loffelijke Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen uitgegeven, met oogmerk, om dezelve nader toe te lichten; wordende, na den afloop der Voorlezingen, gemelde werkjes aan de ingeschrevene toehoorders gratis uitgedeeld. 2o. Afdeelingen van het Zendelinggenootschap en der Bijbelvereeniging, (het eerste bestond reeds vóór de omwenteling) welker Besturen een gedeelte der fondsen, waarover zij beschikken kunnen, besteden, om jongelingen en jongedochters, welke de Stadsscholen reeds ontwassen zijn, en daarenboven den dag aan handenarbeid moeten besteden, des avonds schoolonderwijs te doen genieten. 3o. Bijbeloefeningen voor bejaarden, des Zondags namiddags, in een daartoe geschikt lokaal; hebbende de Leeraren, welke zich met dat onderwijs belasten, ook aan de zoodanigen onder hen, welke noch lezen noch schrijven kunnen, gelegenheid verschaft, daarin ook onderwezen te worden. Lieden boven de 50 jaren, alsmede vaders en moeders der huisgezinnen, maken daarvan een dankbaar gebruik. Aandoenlijk is het te zien, hoe zelfs moeders met hare zuigelingen op den schoot dat onderwijs komen ontvangen, gedreven door de zucht, om in staat gesteld te worden, Gods woord in den Bijbel te kunnen lezen. Ik voeg hierbij, dat aan de leerlingen der Stads- en andere scholen voor behoeftigen, na gehouden jaarlijksch examen, boekgeschenken, Bijbels of kleedingstukken worden uitgedeeld, tot belooning hunner vlijt in het vrijwillig medewerken tot eigene beschaving, en tot verdere aanmoediging. De Inrigtingen, eindelijk, welke strekken ter aanmoediging der Volksvlijt, zijn: 1o. Eene Koperpletterij, welke aan omtrent 150 werklieden arbeid verschaft, en 2o. eene Oliegazfabrijk, welke, door gunstige ondersteuning van Z.M., weldra tot stand zal komen, en de hoop verlevendigt, dat deze stad op de uitmuntende verlichting door oliegaz weldra zal mogen roemen. Hiermede meen ik genoegzaam te hebben aangetoond, dat de toestand der stad 's Gravenhage merkelijk verbeterd is sedert hare verlossing van de Fransche overheersching, zoo met betrekking tot de reeds van ouds bestaan hebbende Inrig- | |
[pagina 523]
| |
tingen, als ten aanzien van de nieuwe Instellingen van allerlei aard, sedert dat merkwaardige tijdstip aldaar tot stand gebragt. Het is dan uit de algemeene verbetering en verfraaijing der huizen in deze stad gebleken, dat het derzelver inwoners thans beter gaat dan onder het vorige bestuur; nog treffender bewijs levert daarvan op hunne onbekrompene uitoefening van den pligt der liefdadigheid, zoo voor hunne behoeftige stadgenooten, en tot instandhouding en verbetering der liefdadige gestichten, alhier gevestigd, als door hunne ruime giften ten behoeve hunner noodlijdende landgenooten. Getuige, wat zij in 1825 te zamen bragten tot tegemoetkoming van de ongelukkige bewoners onzer noordelijke provinciën, welke toen door eene zware overstrooming deerlijk geteisterd werdenGa naar voetnoot(*); getuige ook, wat zij toebragten tot lafenis en verkwikking van Groningens en Vrieslands ingezetenen, door eene heillooze ziekte bezocht. Waarlijk, het is door zulk eene edele en regt Christelijke bemoeijing, dat zij toonen, hunnen meerderen voorspoed niet geheel onwaardig te zijn! Het is ook gebleken, dat de Regering alhier ijverig werkzaam is, om den toestand der stad 's Gravenhage te verbeteren, zoo wat haren uitwendigen staat betreft, als door het tot stand brengen van Instellingen ter bevordering van den welstand en de beschaving harer ingezetenen; waardoor zij waardig is, de Residentie te zijn van eenen Monarch, die een levendig behagen schept in alwat schoon en edel is. De inwoners van 's Gravenhage verblijden er zich met regt over, dat hunne waardige Regenten zich ijverig bemoeijen, om eene stad in aanzien te houden, welke vroeger opgeluisterd werd door een aantal groote mannen, aldaar geboren, die, zoo door hunne hooge geboorte, als wegens hunne heldendaden, uitgebreide kundigheden, nuttige uitvindingen, beoefening van kunsten en wetenschappen, zich eenen onsterfelijken roem verworven hebben, en gedeeltelijk door hunne uitstekende diensten, den Lande bewezen, eene duurzame aanspraak verkregen hebben op de liefde, achting en den eerbied van gansch Nederland. | |
[pagina 524]
| |
Zij ook zijn de zorg hunner Regenten te dezen aanzien niet onwaardig, uit aanmerking van den goeden geest, die hen steeds bezielde, en van hunne neiging tot het schoone en goede. Zij toch waren het, die in 1813, hoewel door een' drom van bloedgierige vijanden omgeven, het eerst het durfden ondernemen, het zware juk der dwingelandij, waaronder zij met gansch Nederland een drietal jaren hadden gebukt gegaan, te verbreken, en, het zwaard aangordende, noch goed noch bloed te dierbaar achtten, om, voor Stad en Land, eene dierbare Vrijheid te gaan herwinnen, hun door eenen Overweldiger ontroofd; zij zijn het, die, als voorstanders van verlichting en beschaving, volgaarne het hunne bijdragen tot bevordering van dezelve, en steeds gereed zijn, om aan noodlijdenden wèl te doen; zoodat zij door hunne goede gezindheden toonen, van de Voorvaders niet geheel ontaard te zijn. Wanneer de inwoners van 's Gravenhage den toestand hunner stad gedurende het Fransche bestuur met haren tegenwoordigen onpartijdig vergelijken, dan zullen zij moeten erkennen, dat de omwenteling van 1813 voor hen eene wezenlijke weldaad is, en gegronde redenen hebben, zich over eene verandering van zaken te verblijden, waaraan zij het gunstiger aanzien der stad, de instandhouding van zoo vele reeds vroeger bestaande, en de oprigting van een aantal nieuwe, voortreffelijke Inrigtingen, benevens eene meerdere welvaart, verschuldigd zijn. Mogen zij het verval hunner stad en de zigtbare vermindering van hunne welvaart onder het vorige bestuur steeds voor oogen houden, om haar tegenwoordig aanzien en hunnen meerderen voorspoed duurzaam te waarderen; dan zal zulks tevens strekken, om velen in hunne gehechtheid aan de tegenwoordige orde van zaken te bevestigen, en bij anderen eene ingenomenheid daarmede te verlevendigen, te zeer door den tijd verslaauwd. Indien deze geringe schets daartoe iets moge hebben bijgedragen, dan zal ik den tijd niet verloren rekenen, in het zamenstellen van dezelve besteed.
's Gravenhage, den 14 Mei 1827. |
|