Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe laatste griek.Wat vragen wij naar onzen roem, naar onzen grooten naam?
Bij tijdgenoot of nageslacht, naar onzer daden faam?
Zoo Hellas zinken moet in 't graf, waartoe dan 't lijkgesteent'
Op onze terpen? Laat hen kaal! Vergeet' men ons gebeent'!
De namen onzer vadren zijn te huis in vreemden mond,
En gaan, van uit het schoolvertrek, de gansche wereld rond.
Ach! zoo geen vrije Griek ééns meer in 't Grieksch u noemen kan,
Miltiades! Leonidas! wat is uw naroem dan?
Dan daalt gij willig met ons neêr in d'algemeenen kuil,
Waarbij geen Faam uw' lof bazuint, of rijkversierde zuil.
BarbarenGa naar voetnoot(*)! neen, gij kent ze niet; 't zijn klanken voor 't gehoor;
Die namen galmen u alleen van 't een in 't ander oor:
Maar eeuwig doof blijft steeds uw hart voor Hellas edlen zin;
Het zoog van onzer vadren geest geen' enklen droppel in.
Één droppel in uw harte slechts, en Hellas ware vrij,
En 't molmend slotgevaart' verplet der trotsche dwinglandij.
Wat heeft u dan de aloude kunst van Hellas grond ontvouwd?
Vrij zijn! Dus heet zijne eerste spreuk. Weg met het klatergond,
Dat gij als echt Helleensch waardeert, zoo 't u niet krachtig noopt
Tot vrije hulp, met woord en daad, waar vrijheid ketens sloopt! -
Wat vragen wij naar roem en eer, of naar een' grooten naam?
Bij der Barbaren werkloosheid, naar onzer daden faam?
Zoo Hellas zinken moet in 't graf, dan dekk' dat graf geen steen;
De laatste Griek sterve onbekend en onvermeld daarheen!
Naar het Hoogduitsch van wilhelm müller.
|
|