Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 441]
| |
Mengelwerk.Iets over en uit eene verzameling van Nieuw-Grieksche volksliederen, naar Fauriel, Sheridan En Müller.
| |
[pagina 442]
| |
voorwerp! Niemand toch onder hen, wien vrijheid en menschenwaarde ter harte gaan, (en welk regtgeaard Nederlander zou te dezen onverschillig zijn?) kan den bloedigen worstelstrijd van dit zoo lang en zoo jammerlijk verdrukte Volk, aan welks Geschiedenis zich zoo vele groote herinneringen hechten, zonder innige deelneming aanschouwen. ‘Griekenland immers,’ gelijk zeker Schrijver zich even waar als welsprekend uitdrukt, ‘Griekenland heeft het eerste voorbeeld gegeven van hetgeen de Mensch, en van hetgeen eene Natie vermag! Het heeft aan het menschelijk geslacht alles nagelaten, wat de gelukkigste hemelstreek, vereenigd met de gelukkigste instellingen, in eigen' boezem groots en nuttigs heeft voortgebragt. Alle verlichte Volken zijn aan hetzelve, onverdeeld, eene menigte bekoorlijke en weldadige gewaarwordingen verschuldigd, door den heldenmoed van deszelfs Strijders, het genie van deszelfs Dichters, Redenaars en Kunstenaars in hunne ziel verwekt.’ Dat die Grieken, in dapperheid en heldenmoed, geenszins van hunne Voorvaderen zijn ontaard, is elk bewust, die slechts nu en dan een nieuwsblad in handen neemt; maar dat zij, in weerwil van hunne langdurige en wreede slavernij, nog de edelste der kunsten beoefenen, - dat zij zoo wel dichten als vechten kunnen, - dit is veelligt op verre na niet zoo algemeen bekend. En uit dit oogpunt, waarvan deze voordragt hare gansche belangrijkheid moet ontleenen, verlang ik dezelve beschouwd te zien; daar ik thans overga, om mijne Hoorders, wier minzame inschikkelijkheid ik even nadrukkelijk inroepe, als ik bewust ben dezelve te behoeven, in de eerste plaats, met den oorsprong en aard dezer nieuw-Grieksche Volkspoëzij, welke ons tevens in het oorspronkelijke kenbaar werd, eenigzins nader bekend te maken; waarin mij de welsprekende Duitscher ten leidsman zal verstrekken. Daarna, in de tweede plaats, zal ik het wagen, Ul. eenige stalen van gezegde Poëzij mede te deelen; waarbij ik den Engelschman ben gevolgd, den éénigen van de drie genoemden, die deze Grieksche Liederen, door den | |
[pagina 443]
| |
Franschman in proza, door den Duitscher in rijmelooze maat vertaald, in verzen heeft overgebragt.
Volksliederen zijn Volksstemmen. Wat tot dusverre van de Volksliederen der tegenwoordige Grieken ons werd medegedeeld, is naauwelijks noemenswaardig. Aan fau riel, die deze Verzameling in den jare 1824 het licht deed zien, hebben wij de bekendmaking dezer Volkspoëzij, eene stemme des Volks, in den echtsten en schoonsten zin des woords, te danken. In de gelukkigste gelegenheid tot de verkrijging gesteld, droegen schier alle deelen van Griekenland het hunne daartoe bij; zoodat hij, als 't ware, tevens eene staalkaart leverde van de verschillende tongvallen der nieuw-Grieksche sprake. Men kan deze Poëzij in drie klassen verdeelen; in Huisselijke, Geschiedkundige, en Romantische of ideale Liederen. De Huisselijke zijn die, welke uitsluitend gedicht werden voor huisselijke feesten, gedenkdagen, oude gebruiken en plegtigheden des familielevens. Twee feestdagen, die van den H. basilius en de eerste dag van Maart, worden inzonderheid met dergelijke huisselijke gezangen gevierd. De Grieksche Kerk viert den H. basilius-dag op den eersten Januarij, omtrent op gelijke wijze als bij ons den Nieuwjaarsdag, doch veel plegtiger en meer poëtisch. Scharen van jonge lieden vereenigen zich, om gezamenlijk bij hunne bekenden de gewone geschenken te gaan ontvangen; en de gelukwenschen zijn vervat in eene reeks van gezangen. Eerst wordt de heer, daarna de vrouw des huizes, vervolgens elk lid des gezins met een lied begroet, langer of korter, naar gelange van omstandigheden, en zelfs de afwezigen worden niet vergeten; terwijl ten laatste nog, in een bijzonder lied, alles wordt bijeengebragt, wat ter gelegenheid dienstig is, en een gezang ter eere vanden H. basilius, terstond bijde intrede van elk huis, wordt aangeheven. De eerste dag van Maart, het Lentefeest der Grieken, | |
[pagina 444]
| |
behoort tot de gezangrijkste dagen van het geheele jaar. Al de jeugd van beiderlei sekse verzamelt zich, om den wederkeer van het verjongen des jaars te bezingen. Bij troepen trekken zij door de straten, en heffen voor alle deuren lenteliederen aan, door eijeren, kaas en andere voortbrengselen van het landleven beloond. Het Zwaluwenlied is het geliefdste van alle deze; en de kinderen, die het zingen, dragen eene houten zwaluw in de hand, die, door middel van een' cilinder, waarop dezelve rust, onder het zingen onophoudelijk wordt rondgedraaid. Voorts worden de gewigtigste gebeurtenissen des huisselijken levens, de dagen der vreugde en der smart, met gezangen gevierd, inzonderheid bruiloften, begrafenissen, en de afreis eens familielids naar vreemden lande. De gezangen van laatstgenoemden aard zijn bijzonder opmerkelijk. - Wanneer lust tot wetenschap, vervolgingen, behoefte van een bestaan, of ook het in veiligheid stellen van het bespaarde, den Griek aansporen, naar andere gewesten te verreizen, wekt dusdanige vrijwillige ballingschap bij hem en de zijnen een allertreurigst en pijnlijkst gevoel. De Griek is, in weerwil van alle gevaren en mishandelingen zijner barbaarsche onderdrukkers, met eene zoo teedere liefde aan zijn schoon Vaderland verbonden, dat elk ander land hem een verblijf der ellende en der ballingschap is. Maar, hetgeen hem inzonderheid het scheiden smartelijk maakt, is de treurige onzekerheid omtrent het lot der dierbare betrekkingen, die hij achterlaat. Zal hij hen wederzien? Zullen de Turken zijn huis, zijne ouders, zijne zusters, zijne verdere bloedverwanten en vrienden ongerept en ongemoeid laten? Wat hij vreest, vreezen ook de achterblijvenden: want hun leven, eer en goed staan ter genade van ontmenschte dwingelanden. Vanhier de plegtigheid, waarmede zulk een voorval in den huisselijken kring wordt behandeld. Vrienden en verwanten verzamelen zich te dien huize tot een afscheidsmaal, en vergezellen den geliefden reiziger vervolgens eenige mijlen verre; waarbij het al wederom aan gezangen niet ontbreekt. Eenige derzelven, van algemeenen aard, zijn | |
[pagina 445]
| |
van ouden oorsprong, en door geheel Griekenland verbreid; maar niet zelden worden ook, bij dergelijke gelegenheden, nieuwe liederen, op de bijzondere omstandigheden toepasselijk, door eenig lid des gezins, met de aandoenlijkste zielsverheffing, geïmproviseerd. Van laatstgemelden, improvisatorischen aard zijn ook de roerende Myriologiën, of klaagliederen, welke de vrouwelijke bloedverwanten en de vriendinnen van eenen afgestorvenen bij zijn verscheiden en bij zijne lijkbaar aanheffen; alsmede die, welke moeders over hare jonggestorvene kinderen uitboezemen, en waarbij haar veelal het beeld eener teedere plant of ontluikende bloem, of eenig ander voorwerp in de Natuur, hetwelk haar aantrekkelijk genoeg toeschijnt, om bij haren lieveling te worden vergeleken, te stade komt. Hetzelfde geldt van eene andere soort van doodenliederen. Wanneer, namelijk, een reizende bloedverwant in vreemden lande sterft, legt men, in stede van hemzelven, een zoo veel doenlijk gelijkend beeld des gestorvenen op het bed, en kleedt hetzelve of met zijne eigene kleederen, of naar zijne gewone dragt; en worden nu bij dezen plaatsvervanger de klaagzangen aangeheven, welke gemeenlijk des te roerender zijn, daar de smart over zijn gemis versterkt wordt door het niet min pijnlijk gevoel, dat men het stoffelijk overblijfsel des geliefden niet in vaderlandschen grond en eene gewijde plaatse kan ter aarde bestellen. Alle deze klaagliederen worden alleen door vrouwen gezongen; terwijl de mannen, zich nooit in derzelver gezang mengende, slechts met korte en eenvoudige bewoordingen, door een' kus op den mond des geliefden dooden bezegeld, van denzelven afscheid nemen. Geschiedkundige Liederen. - Schier in geheel Griekenland wordt elke openlijke gebeurtenis van eenig aanbelang terstond het onderwerp van een of meer liederen. De talrijkste en voornaamste der genoemde soort zijn de Rooversliederen, welke de heldendaden der Klephten, of Roovers, tegen de soldaten der Pachas en Beys, vermelden. Het nieuwere spraakgebruik heeft aan dit Griek- | |
[pagina 446]
| |
sche woord eene edeler beteekenis gegeven. Het is de de oorspronkelijke benaming der vrije bergbewoners of bergherders, dien schrik der Turksche overweldigers, die hen noch door geweld, noch door schoonschijnende beloften aan zich konden onderwerpen; door welk laatste middel het dezen elders gelukte, met het Grieksche Volk eene soort van verdrag aan te gaan, door aan hetzelve eene eigene, nationale Militie te vergunnen, door de Grieken zelve bezoldigd, en welker leden Armatolen, Wapendragers, genoemd worden. Met dezen bevochten de Turken de zoo zeer gevreesde Klephten; doch niet zelden te vergeefs; terwijl zij zich tevens welhaast gedrongen zagen, de ingeschapene vrijheidszucht der Armatolen te keer te gaan, door hun van lieverlede, met list of geweld, de oude voorregten afhandig te maken; waardoor dezen in het einde geene andere keus overbleef, dan óf hunne eer en regten ganschelijk op te geven, of tot hunne vorige leefwijs terug te keeren. De meesten verkozen het laatste; en zoo werden, gelijk voorheen vele Klephten Armatolen geworden waren, deze laatsten weder in Klephten hervormd, die, hunne wapens met zich voerende en hunne vroegere organisatie ten deele behoudende, nu des te geduchter vijanden werden voor hunne oude onderdrukkers. Met gloeijende geestdrift voor hunne vrije bergen bezield; schutters zonder wedergade; gehard tegen honger, dorst, nachtwaken, pijn en folteringen; gruwzaam tegen hunne vijanden, bleven zij steeds menschelijk en kiesch verschoonend jegens gevangene vrouwen en kinderen, ook die der Turken, zelfs jegens de zoodanige, welker mannen en vaders hunne vrouwen en dochters hadden mishandeld; terwijl hunne zeldzame verkleefdheid aan eigene kerkgebruiken en hunne vurige, alles opofferende vriendschapstrouw onze hulde overwaardig zijn. De trouweloosheid van ali-Pacha vermeerderde het getal der vrije Klephten, als 't ware, met elken dag. Het werd thans een strijd, niet meer voor regten en privilegiën, maar een nationale strijd op leven en dood. | |
[pagina 447]
| |
En zoo vormde zich allengs, in hun midden, een vrij en krijgshaftig Griekenland, eene toevlugt voor vervolgden, eene hoop voor misnoegden, eene schutsweer voor het herlevende Volk! ‘Hoe komt het,’ vroeg de wreede jussuf, de Arabier, aan den dapperen athanasius; ‘hoe komt het, dat gij, na vijf jaren, waarin ik u onafgebroken heb bestreden, nog even talrijke benden hebt als voorheen?’ - ‘Ziet gij,’ hernam de Hoofdman, ‘die vijf jongelingen aan de spits mijns regtervleugels staan? Twee van hen zijn broeders, twee anderen neven, en de vijfde is de vriend van één' mijner dapperen, door u in eenen slag gedood. Alle vijf zijn tot mij overgegaan, om den dood van hunnen bloedverwant en vriend te wreken. Nog eenige jaren vervolging en krijg, en geheel Griekenland zal met ons zijn!’ - Ali-Pacha is gevallen; maar nog staan deze dusgenaamde Roovers aan de spits en in de rijen der strijders voor God, Vrijheid en Regt. Eene volledige verzameling van alle Rooversliederen, van het tijdperk af, waarin de Armatolen Klephten werden, in chronologische orde, tot op dezen tijd, zou eene Ilias van Nieuw-Griekenland zijn. Gaan wij over tot de Romantische of ideale Liederen. - In deze uit zich, over het algemeen, de verbeeldingskracht des Volks op het rijkst en vrijst en treffendst. Gelijk in het oude Heidendom, zoo is er in het Christelijke Hellas geen stroom, geene bron, geen berg, geene rots, geene spelonk, ja geen huis, dat niet zijn' Schutsgeest heeft, die met al zijne magt den zijner bescherminge toevertrouwden post bewaakt. Even zoo is het gelegen met andere overleveringen der Heidensche Fabelleer, welke nog de verwantschap aanduiden van menig nieuw-Grieksch volksbijgeloof met de godsdienstige en mythologische voorstellingen der Oudheid. Het is eene bijzondere eigenschap van deze Liederen zoo wel, als van alle echte Volkspoëzij in het algemeen, dat ijdelheid en eerzucht op derzelver Dichters geenen invloed oesenen: zij dichten en zingen tot hun en anderer vermaak, en het scheppen dier gezangen verschast hun | |
[pagina 448]
| |
grooter genot, dan die schepping zelve. Zoo zijn dan ook de Grieksche Volksliederen de vruchten van een zichzelve onbewust dichterlijk talent, de kinderen van innige vreugde of smart, de voortbrengsels eens Herders, eens Landbouwers, eens Ambachtsmans, eener oude Vrouw, of van een jong Meisje; ja veelligt kunnen de makers der schoonste gezangen dezer verzameling lezen noch schrijven, en hebben zij geen denkbeeld zelfs van dichtregels of versmaat. In eenige steden schijnt de gaaf des gezangs eene bijzondere eigenschap, aan zekere beroepen verbonden. Te Janina, bij voorbeeld, zijn het de Looijers, die de meeste liederen dichten, welke van daar over geheel Epirus, en verder nog, zich verbreiden; op de bergen, de Schaapherders; terwijl de Matrozen de zeemansgezangen vervaardigen. In het zamenstellen van klaagliederen zoo wel, als der schoonste en roerendste stukken van onderscheidene soort, munten inzonderheid de Vrouwen uit. De Rooversliederen zijn deels blijkbaar van Klephten zelve; doch het meerendeel derzelven is afkomstig van blinde Bedelaars; anderen, dan blinde, worden in Griekenland niet gevonden, en zelfs deze Blinden schijnen veeleer Bedelaars, dan zij het werkelijk zijn. Deze gezangen toch zijn den Grieken eene ware behoefte, gelijkstaande met die, welke, als eerste noodwendigheden, voor geld gekocht worden. Vanhier, dat deze Blinden, zoo wel op het vasteland, als op de eilanden, zoo vele Volksliederen van elke soort en elken tijd van buiten leeren, als hun geheugen kan omvangen. Met dezen schat in het hoofd trekken zij geheel Griekenland door, van Morea tot Konstantinopel, van de kusten der Egeïsche zee tot die van het oude Iönië. (De Turken luisteren nooit naar hun gezang, deels uit vadzige gevoelloosheid, deels omdat zij geen Grieksch verstaan.) Zij accompagneren zich met een muzijk-instrument, dat den vorm en naam der oude lier (lyra) behouden heeft. Velen van hen verbinden met de gave des gezangs een eigen dichttalent; waardoor menig den volke even belangrijk als den volksgeest opwek- | |
[pagina 449]
| |
kend nieuws alom wordt verbreid. Zij zijn alsdan te gelijk Dichters en Componisten. Die een lied dicht, maakt er ook eene wijs op, voor hetzelve bijzonder geschikt; en maar zelden wordt een nieuwe tekst op eene oude, bekende wijs gedicht of gezongen. Strikt genomen, verstaan zij even weinig van de Muzijk als van de Poëzij, als eigenlijke kunst beschouwd. Een aangeboren talent en eene zekere routine schijnen hier toereikend. Eenigen dier blinde Zangers bezitten daarenboven de gave van Improviseren. Een karaktertrek van meest alle nieuw-Grieksche Volksliederen is, afgebrokene kortheid. Het wonderbare speelt er eene hoofdrol in. Het levenlooze wordt levend; bergen en stroomen, zelfs dieren spreken met menschelijke sprake, en inzonderheid strekken de vogelen tot waarschuwers, berigtgevers, beklagers en beoordeelaars. Het gewone en gemeene wordt veredeld en verhoogd; het ijzer enz. verandert in goud, zilver, diamanten en paarlen; de roovers schitteren van goud; de paarden hebben zilveren hoefijzers, toomen met paarlen bezet; en zelfs in geschiedkundige stukken wordt dit spel der verbeeldingskracht geenszins gespaard. Wie Grieksche Volksliederen van allerlei aard wil hooren zingen, die bezoeke de Kans, of herbergen, te Konslantinopel, Odessa en andere groote handelplaatsen, wanneer deze van reizigers uit alle gewesten wemelen. Daar vindt men geen ander tijdverdrijf dan gezang. De grijsaards gaan met een goed voorbeeld voor; dezen volgen de mannen, en de jongelingen blijven geenszins achterlijk. Dikwijls is de nacht goeddeels verstreken, voordat men moede wordt van zingen en luisteren. Daar, in vreemden lande, voelt elk zich opgewekt door het gevoel der herinnering, des verlangens en der hope, en hij spreekt dat gevoel uit in liederen, om zijnen boezem lucht te geven; terwijl de een des anderen geestdrift door zijne eigene opwekt en doet stijgen. Men vergunne mij nog een enkel woord over de straks genoemde Myriologiën. Deze zijn, in derzelver aard os | |
[pagina 450]
| |
oorsprong, altijd Improvisatiën, en worden in de eerste oogenblikken van smart en rouwe gedicht. Zij worden met eene klagende melodie, welke in hooge toonen, als eene uitgilling der smarte, uitgaat, langzaam voorgedragen. Het is een hoogst opmerkelijk verschijnsel, schroomvallige en geheel onkundige vrouwen, bij den eersten aanval der droefenisse, in Dichteressen herschapen te zien. Dezelfde smart, die bij ons de sekse veelal zelfs het spraakgebruik schijnt te ontnemen, wordt bij haar eene bron van zielsverheffing, haarzelve te voren onbekend, en die haar niet zelden, door overspanning van dichterlijk gevoel, in onmagt doet nederzijgen. Eenige vrouwen, van wege hare gaaf van improviseren vermaard, worden somwijlen genoodigd, om den doode het afscheidslied te zingen. Niet zelden oefenen zich de Grieksche vrouwen, bij haren veldarbeid, gezamenlijk in deze hare poëtische treurtaak, klaagliederen op ingebeelde sterfgevallen zingende; terwijl zij ook wel eens het verlies eener bloem, eens vogels, of van een lam, tot onderwerp nemen harer gedichten. - De meeste Myriologiën vervliegen gelijk andere Improvisatiën, en de Dichteressen zelve kunnen die, van wege de geweldige overspanning der ziele bij de voordragt, niet onthouden. En wie kan, in de gegevene omstandigheden, er aan denken, om dusdanige liederen, terwijl ze worden gezongen, op te schrijven? Vanhier, dat wel enkele gedachten, beelden en trekken, maar zelden een geheel lied in het geheugen van een' enkelen hoorder bewaard, en alzoo in wezen blijft.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|