Getuigenis van Talma wegens onze taal en onze Wattier.
Dikwijls (dus spreekt een Franschman) heb ik hooren vragen, of de Hollandsche Poëzij iets bekoorlijks, en of het Hollandsch Tooneel Treurspelen bezat. Ik vermeen deze beide vragen niet beter te kunnen beantwoorden, dan met aan te halen, wat mij deswege is gezegd door onzen talma, die de hoogste kunstverdienste met een ongemeen scherpzinnig oordeel paarde. Op eene reis naar Amsterdam zag hij Mevrouw wattier, Eerste Actrice van den grooten Schouwburg aldaar, in de rol van elfride. ‘Ik had,’ zeide hij mij, ‘de Hollandsche Taal voor hard, zelfs voor barbaarsch gehouden. Hoezeer heb ik mij daarin bedrogen! Ik versta er slechts weinige woorden van; maar, maar wattier luisterende, meende ik clairon of duménil te hooren, een der verhevenste stukken van racine recitérende. Wanneer zij zich aan de voeten van edgar, Koning van Engeland, werpt, om genade smeekende voor haren echtgenoot, is het spel dezer Actrice boven allen lof. Mij is niets bekend, treffender dan de rol, of liever het Treurspel, van elfride.’