het woord der mannen en van mijn' spiegel af), weduwe en rijk, maar opgevoed in het geloof mijner ouderen, en alzoo bonne Catholique, was het mijn geweten alleen, dat mij weêrhield van aan mijne neigingen bot te vieren. Hoezeer bejammer ik thans de dagen, in de verveling dier overdrevene gestrengheid gesleten! hoezeer de dwaling, waarin ik verkeerde, dat het opvolgen van deze en gene genoegens, het najagen van deze en gene vermaken eene krenking was der Zedeleer en van den Godsdienst! Mijn geestelijke Vader, de Jezuit, heeft mij zonneklaar betoogd, dat beide zich zeer gemakkelijk laten vereenigen met hetgene gij en andere al te naauwgezette gemoederen, als zondige afpadigheden, wraken. De Hemel, zegt mij mijn Jezuit, heeft mij niet, alleen om mij te kwellen, met ligchamelijke bevalligheden begiftigd. Ik beminde, met geestdrift, een' jongen, welgemaakten man, den echtgenoot van eene zeer jaloersche vrouw, en vader van een tweejarig kind; maar ik weigerde volstandig, zijne bezoeken te ontvangen, en sloot voor hem zorgvuldig mijne deur; tot dat ik ten laatste, door zijn aanhouden en mijnen hartstogt gedrongen, mijnen Jezuit raadpleegde. ‘Mijne dochter,’ zoo sprak hij, ‘ik ken den persoon, van wien gij spreekt; het is een braaf en uiterst gevoelig mensch, die met groote moeijelijkheden heeft te kampen. Vooreerst bemint hij zijne vrouw met, en moet dus noodwendig eene andere beminnen. Hoe ongelukkig zoude het niet zijn, bijaldien hij zijne genegenheid aan eene vrouw opdroeg, die zijn vermogen of zijne gezondheid ondermijnde! Ik weet daarenboven, dat hij, eer hij bij u zijn hof maakte, grof speelde; dat hij belangrijke sommen op het spel zette, en dat alzoo, vroeg of laat, zijne sortuin met ondergang werd bedreigd. Gijkunt dus, mijne dochter, met volkomene gerustheid zijne bezoeken ontvangen, als nuttig voor zijne vrouw, voor zijn kind, voor zijn vermogen; het
is een middel, waarvan de Hemel zich bedient, om een geheel huisgezin te beveiligen. Gij zult misschien hierop antwoorden, dat, daar deze man u en gij hem bemint, zijne vrouw jaloersch zal zijn, en.... Wel nu, dat zij zoo, Mevrouw! bemin gij hem, en laat zij jaloersch zijn; het is beter voor haar, jaloersch dan arm te wezen, en het behoud van het vermogen haarkinds behoort bij haar zwaarder te wegen, dan de huwelijkstrouw; als zijnde eene zaak, die haarzelve betreft, en waarvoor hij alleen aansprakelijk blijft.’ Ik weet niet, mijne Vriendin, of gij al het juiste en treffenden dezer rede-