| |
Bijzonderheden, betreffende het uiteinde van kapitein Cook, en de vereering, hem na zijnen dood op de Sandwich-eilanden toegebragt.
De Missionaris w. ellis bezocht, op zijne belangrijke reize, onder anderen de baai van Kairakekona, alwaar Kapitein cook het leven verloor. Hij vernam aldaar nieuwe bijzonderheden nopens het uiteinde van dien
| |
| |
met zoo veel regt betreurden Reiziger, en hetgeen op het eiland gebeurde na het vertrek van Kapitein king, den opvolger van cook. Hij deelt ons desaangaande het volgende in zijne reisbeschrijving mede:
Des morgens bezocht de Heer goodrich (een der mede-Zendelingen) de plaats, waar het lijk van den beroemden cook in stukken gesneden, en het vleesch, afgezonderd van de beenderen, verbrand werd. Die plaats beslaat eene kleine ruimte van vijftien voet in het vierkant, omringd van een' muur van vijf voet hoogte. In deze omheining stond eene soort van oven, van achttien duim hoogte, uit drooge steenen zamengesteld; men zag er nog de sporen van het vuur, dat de overblijffels van dien doorluchtigen zeereiziger had verteerd, uitgezonderd de beenderen, die men, naar landsgebruik, ter zijde gelegd had. Sommigen van ons beklommen de rotsen, ten einde de grot te zien, waarin de eilanders het lijk des Kapiteins gebragt hadden, alvorens hem den laatsten lijkpligt te bewijzen.
Men vindt daarenboven op het eiland nog (1824) een genoegzaam aantal ooggetuigen van die treurige gebeurtenis, en zelfs eenige mannen, die er een zeer werkzaam aandeel in genomen hadden. Wij hebben er meermalen met hen over gesproken; en, ofschoon hunne verhalen in eenige min ter zake doende bijzonderheden verschilden, stemden zij in het algemeen overeen met het verhaal van Kapitein king.
Men kan den vreemdeling geenerlei verwijt doen, zeggen de eilanders. Men had hem zijne sloep ontstolen, en hij vormde het ontwerp, om den Koning als gijzelaar in bewaring te houden, tot dat het gestolene zou zijn teruggegeven. De Kapitein en de Koning (teirapou) begaven zich op weg naar het strand, toen eene menigte volks toeschoot, en den Koning belette, verder voort te gaan; te gelijk begon een man, geheel buiten adem, van de andere zijde toesnellende, luidkeels uit te roepen: Te wapen! De vreemdelingen hebben ons het eerst aangevallen; zij hebben op eene kanoe gevuurd en een' bevelhebber gedood. Het volk werd daarop zeer verstoord, en meende, dat men ook zijnen Koning wilde dooden; men
| |
| |
men kwam met steenen, knodsen en lansen, en maakte zich tot den strijd gereed. Kanona, echtgenoote van teirapou, verzocht hem te blijven, en alle de bevelhebbers paarden hun verzoek bij het hare; de Koning zette zich neder. De vreemdeling scheen besluiteloos en onthutst, maar bleef steeds aandringen op de teruggave van het vaartuig; een der onzen trof hem met een' lanssteek; maar, zich omkeerende, schoot hij dien man neder. Men begon daarop, hem met steenen te werpen, en, zoodra de schepelingen zulks bemerkten, vuurden zij op het volk. De Kapitein wilde eenige bevelen aan zijne manschap geven; maar het gedruisch was zoo sterk, dat men hem niet konde hooren. Hij begon daarop tot het volk te spreken; maar op hetzelfde oogenblik trof hem een ponjaard (pahoa) in den rug, en drong de steek eener lans hem door het ligchaam; hij viel dood in het water. Zoodra men bemerkte, dat hij niet meer leefde, lieten zich de weeklagten des volks hooren. Men verbrandde zijn vleesch, nadat men het van de beenderen afgezonderd had, gelijk zulks bij de begraving der Opperhoofden gebruikelijk is. - Uit eene soort van bijgeloovigheid, meenden de eilanders, dat Kapitein cook hun God rono was, die hun een bezoek was komen brengen; men bewaarde zijne beenderen zorgvuldig, en bragt aan dezelve eene godsdienstige hulde toe.
Verscheidene Opperhoofden konden over die gebeurtenis niet spreken, dan met de uitdrukking van de diepste smart, en dat gevoel is algemeen bij het volk van Haouaii. Men beschuldigt den Koning teirapou niet; men erkent, dat er niets op zijnen last geschiedde. Wat de wijze betreft, waarop het lijk des Kapiteins behandeld werd, men heeft daaraan in Europa eene verkeerde uitlegging gegeven. Wel verre dat dit een kannibaalsch bedrijf zoude zijn, is het buiten kijf, dat het de hulde van berouw en eerbied was, volgens het gebruik des lands; de Zendelingen hebben zich hiervan overtuigd, en de gronden dier overtuiging in hunne berigten opgegeven.
Zij leggen, namelijk, den oorsprong van het gevoelen dezer eilanders, dat Kapitein cook een hunner Goden
| |
| |
was, op de volgende wijze uit: De historische tijden waren voor dit volk nog niet gekomen; het bevond zich nog in de fabelachtige eeuw. In eene van deszelfs kronijken wordt gewag gemaakt van zekeren Koning, rono of crono genaamd, die zijne echtgenoote in eene vlaag van woede vermoord had. De ongelukkige kwam spoedig tot inkeer; door droefheid en berouw overmand, die hem geen oogenblik rust lieten, verloor hij zijn verstand. In dien toestand van ijlhoofdigheid doorliep hij alle de eilanden, terwijl hij allen, die hij ontmoette, tot den worstelstrijd en het vuistgevecht uitdaagde; eindelijk vertrok hij, in eene kanoe, naar ver verwijderde landen, en kwam niet terug. Eenigen tijd daarna plaatsten zijne onderdanen hem onder het getal hunner Godheden, en werden er jaarlijksche feesten te zijner eere ingesteld, van welke worstelen en vuistvechten een groot gedeelte uitmaakten. Bij de aankomst van Kapitein cook hielden eenigen hem voor den God rono; het gerucht daarvan verspreidde zich spoedig door het geheele eiland. Sedert dien tijd is dit volksgeloof in zwang gebleven, derwijze, dat onze reizigers het zelfs gevonden hebben op plaatsen, zeldzaam door Europeërs bezocht. Dit bijgeloof kan tot verklaring dienen van hetgeen men insgelijks verkeerd had uitgelegd; waarom men, namelijk, gedurende de togten, die cook door het eiland deed, wanneer hij door een dorp trok, Afgodsbeelden om hem heen droeg: het waren Goden, die bij een' God een bezoek aflegden. Echter durfden sommige sterke geesten, onder het gevecht, toen men zijn bloed zag stroomen en een kreet van smart zich verhief, zeggen: het is rono niet. Maar het algemeen gevoelen werd er niet door geschokt; de beenderen van den God werden neêrgezet in den heiau (tempel), aan rono gewijd, aan de
andere zijde des eilands gelegen, jaarlijks in groote staatsie rondgevoerd, aan de andere Godheden in hunne tempels voorgesteld, en door de Priesters op de borst gedragen, toen zij schattingen gingen hessen voor den God rono, ofschoon reeds gestorven. Deze kostbare overblijfselen worden in een' rie- | |
| |
ten korf, met roode vederen bedekt, bewaard. Tot op den huidigen dag hebben, ondanks de afschaffing van den ouden Godsdienst, de roode vederen haar privilegie bewaard; zij maken hier het kostbaarste sieraad uit; men gebruikt dezelve niet, dan tot versiering der voorwerpen, aan welke men den diepsten eerbied toedraagt, en maakt er zelve geen gebruik van, dan bij eenige groote feestplegtigheid.
De Engelsche zending, op de Gezelschaps-eilanden opgerigt, had, sedert eenige jaren, vernomen, dat de inwoners der Sandwich-eilanden, in een' hunner tempels, de overblijfselen van Kapitein cook bewaarden, en aan dezelve eene godsdienstige hulde toebragten. ‘Sedert de aankomst van den Heer ellis, in 1822,’ dus luidt derzelver berigt, ‘gaven wij ons, met dien nieuwen medebroeder, veel moeite, om licht in deze zaak te verkrijgen, en dit zonderling gedenkteeken, indien het nog bestond, te ontdekken. Wij vernamen echter niets meer, dan hetgeen reeds vermeld is. Eenige aanbidders van rono hadden zich van de beenderen des Kapiteins, dien zij voor hunnen God hielden, meester gemaakt; maar wij deden vergeefsche moeite, om te vernemen, wat er van die overblijfselen geworden was. Te vergeefs onderzochten wij zulks bij den Koning, bij het Hoofd der Priesters, bij alle degenen, die het meest in staat waren, ons in dezen opheldering te geven. Het blijkt, dat, na de afschassing van den beeldendienst, in 1819, verscheidene voorwerpen van den alouden Godsdienst aan de verwoesting onttogen, en door de Priesters in bij hen alleen bekende grotten verborgen zijn. Indien ook de overblijfselen van den doorluchtigen Zeereiziger in die geheimzinnige verblijfplaatsen verborgen zijn, moet men de hoop opgeven, om dezelve weder te vinden. De Hoofden, en vooral de Priesters, vermeden alle gelegenheden, die het aandenken aan dit betreurenswaardig ongeval konden levendig houden, en beantwoordden onze vragen omtrent dit onderwerp met eenen blijkbaren tegenzin.’ |
|