voorschriften hunner Oudsten houden, en zichzelven den weg tot al de voordeelen der menschelijke maatschappij toesluiten.
De ook als Schrijver beroemde Pool had zijne Joodsche landgenooten op het oog, bij het vervaardigen van dit werkje. ‘Een vreemd volk, (bl. V) dat van alle kanten ons land overstroomt, het zesde deel onzer bevolking uitmaakt, en bijna geheel alleen de kleine steden bewoont; - een volk, dat niet slechts door zijn geloof, maar ook door zijne taal, dragt en zeden zich afzondert; - een volk, dat de ware wetten van mozes heeft verlaten, en zich aan de woeste vooroordeelen der geestdrijverij overgeeft, dat geen burgerlijk regt, geene inrigtingen van den Staat erkent, dat de Christenen noch voor zijne naasten, noch voor menschen houdt; - met één woord, een volk, dat op eene gevaarlijke wijze een' Staat in den Staat vormt, moet natuurlijk in alle landen, zoo ook vooral bij ons (in Polen) de levendigste en zorgvuldigste oplettendheid verwekken. Met regt vraagt ieder onzer, wat er van de Poolsche natie, wat van ons (Poolsch?) Christendom worden moet, indien dit volk in zijne afzondering, in zijnen haat en grove vooroordeelen volhardt, en in het vervolg, bij voortgang, zoo zal vermenigvuldigen, als het thans doet?’
Om het dreigend gevaar af te keeren, zoekt de Schrijver de zeden te verlichten en te hervormen, en leidt hen tot eene natuurlijk-wijsgeerige Godsdienst. Waarom geen stap verder gewaagd? Verdient dan het Christendom geene aanprijzing boven Joodsche overleveringen? Wie den Jood zoo wil hervormen, als niemczewicz hier voorheeft, brengt hem in gevaar, om ten laatste ook het gezag van mozes en de Profeten stellig te verwerpen. Dit zal voorwaar den toestand van Polen althans niet verbeteren.
Misschien zag de Schrijver in, dat zijn Christendom op zijne Joodsche landgenooten geene grootere uitwerking zou hebben, en gaf hij dus deze proeve in het licht, om zonder Christendom de Joden te hervormen. Men moet toestaan, dat de Jood voor het Christendom wel het minst kan gewonnen worden door die Kerk, welke het ongelukkig geslacht van abraham steeds met woede heeft vervolgd. Sedert de Jood nog eene andere keus heeft, dan tusschen dood en doop, is hij in alles op zijne hoede. Zelfs de schoolverbetering,