stoom in beweging worden gebragt, in de toekomst hoegenaamd geene beterschap belooft. Wat dus gedaan? De armen, die in eene geometrische progressie toenemen, maar steeds blijven bedeelen? Dit is gelijk een invretende kanker; men doorwandele slechts, met een oplettend oog, de achterstraten en buurten van het voormaals zoo rijke Leyden, van Delft, Gouda, enz.! - De armen te zenden naar de Koloniën der Maatschappij van Weldadigheid in Drenthe, Overijssel en Vriesland, dit ware misschien het beste middel tot eenige dadelijke en duurzame verbetering; doch er worden, helaas! nog zoo vele vooroordeelen tegen die waarlijk weldadige Maatschappij gekoesterd, dat dit plan, hoe gemakkelijk ook, bij eenen ernstigen wil, uit te voeren, thans genoegzaam aan eene hersenschim gelijk schijnt.
Er schiet dus niets over, dan in onzen eigen' boezem te zoeken, wat men door vooroordeelen en dwaalbegrippen elders ongebruikt laat liggen, namelijk nieuwe gronden, waarop wij onze armen kunnen vestigen, en deze vinden wij in de woeste valleijen aan de landzijde der Duinen, welke de kust der provincie Holland voor het grootste gedeelte omzoomen.
Deze voor vruchtbaarmaking geschikte vlakten kan men ten allerminste rekenen (zie bovenstaand werk, bl. 13) op een geheel van 2562 bunders (3157) morgen Rijnl.); waarlijk eene niet geringe uitgestrektheid!
Het werk van den Heer gevers is het gevolg van eene prijsuitschrijving der Maatschappij van Landbouw, te Amsterdam, en inderdaad een allerverdienstelijkst geschrift, hetwelk den opsteller eene verbazende moeite moet gekost hebben.
De ruimte, welke wij in ons letterkundig Tijdschrift aan de beoordeeling van dusdanig werk kunnen toewijden, verbiedt ons, een uitvoerig verslag van het tegenwoordige te geven; en wij mogen zulks te eerder nalaten, daar in het Maandwerk, de Vriend des Vaderlands, eene zeer uitgebreide aankondiging en beoordeeling van hetzelve gevonden wordt, werwaarts wij dan ook diegenen onzer