| |
Handleiding tot de beoefening der artsenijmengkundige Scheikunde, of Grondbeginselen der pharmaceutische Chemie. Door D. Blankenbijl, Stads Apothe- | |
| |
ker te Dordrecht, enz. In twee Stukken. Iste Stuk. Te Dordrecht, bij Blussé en van Braam. 1827. In gr. 8vo. XI en 267 bl. f 2-40.
Het is niet te ontkennen, dat er thans in ons vaderland geene soort van wetenschappelijke geschriften in grooter aantal het licht ziet, dan die, welke tot de pharmaceutische studiën betrekking hebben, en den Apothekersleerling tot handleiding moeten verstrekken. Er was nog vóór drie jaren hieraan, volgens den tegenwoordigen toestand der wetenschap, gebrek; thans is er eene ongemeene verscheidenheid van vertaalde en oorspronkelijke werken voorhanden. Rec. heeft reeds bij eene vroegere gelegenheid die opmerking gemaakt. Intusschen worden de eischen, die men aan deze geschriften thans geregtigd is te doen, des te gestrenger, hoe minder het dadelijk gebrek is, dat wij aan deze boeken thans hebben. - Wij hadden reeds het doorwerkt en methodisch Handboek van den Hooggel. c. mulder; thans ziet ook de reeds lang aangekondigde nieuwe uitgave der artsenijmengkundige Scheikunde van trommsdorff het licht; gelijktijdig bijkans met het voor ons liggend geschrift, verschijnt ook eene Scheikunde van den bekwamen van catz smallenburg. Ook hebben wij de Leere der Scheikunde van overduin en nog eenige andere dergelijke boeken, welke wij wel missen konden, bij de veel betere Handboeken, die wij opnoemden. Het staat aldus te vreezen, dat wij welhaast over het te veel eerder dan over het gemis zullen klagen.
Het zou ons echter leed doen, zoo dit welgeschreven boek in den rang der onbeduidende geplaatst, of bij dien overvloed niet genoeg erkend werd. Het heeft inderdaad, zoo ver wij na eene aandachtige lezing oordeelen kunnen, alle de vereischten van een goed en aanbevelenswaardig Handboek, die bovenal in gepaste orde, beknoptheid en duidelijkheid bestaan. De Schrijver, die ons persoonlijk onbekend is, heeft in hetzelve blijken gegeven van zijne kennis zoo wel als van zijn talent, en wij twij- | |
| |
felen er niet aan, of zijn boek zal opgang maken en bij het gebruik nut stichten, daar het met het bepaalde doel geschreven is, om de toepassing der Scheikunde op de Pharmacie gemakkelijk te maken. Wij zouden den leerling wel durven aanraden, met dit boek zijne chemische studie te beginnen, terwijl hij bij meerdere vordering tot de Handleiding van den Hoogleeraar mulder kan overgaan. In zoo verre onze aanbeveling dienen kan, om dit werk meerdere koopers en lezers te bezorgen, prijzen wij het dan gerustelijk aan, en wenschen den bekwamen Schrijver lust en krachten, om de aangevangen taak gelukkig te volvoeren.
Dit eerste Stuk behelst, behalve eene Inleiding, een algemeen overzigt der Artsenijbereidkunde, en meer bepaald van den werkkring der Artsenijbereidkundige Scheikunde. Daarna gaat de Schrijver over tot de scheikundige rangschikking der natuurlijke ligchamen; beschouwt vervolgens de ligchamen in derzelver bestanddeelen, en de krachten, waardoor zij worden ontleed en zamengesteld, en geeft een kort begrip van de leer der Atomen. In eene tweede Afdeeling handelt hij over de enkelvoudige ligchamen, voor zoo ver die tot de Artsenijbereidkundige Scheikunde behooren, en wel vooreerst over de imponderabilia (de licht-, warmte- en elektrieke stof; de magnetische vloeistof wordt hier achterwege gelaten), en daarna de weegbare stoffen, waarvan dit deel de niet metaalaardige bevat, en met de kelpstof sluit. Hierbij wordt ook de dampkringslucht behandeld, 't geen om derzelver belang niet is af te keuren, hoe zeer misschien dan het water evenzeer hier zijne plaats had moeten vinden. Veel blijft er dus nog, en wel verre het meeste, voor het tweede Stuk (waarmede, volgens den titel, dit werk volledig zijn zal) overig; en, hoezeer de Schrijver in zijne Voorrede te kennen geeft, dat de voordragt daarvan korter zal zijn, komt het ons echter onmogelijk, met de vereischte volledigheid onbestaanbaar, en dus ook niet wenschelijk voor, dat dit tweede Stuk niet uitgebreider zijn zal dan het eerste. - Het is ons voorgeko- | |
| |
men, dat de Schrijver vooral gebruik heeft gemaakt van thenard, Traité de Chimie; waarbij het echter te wenschen ware geweest, dat hij deveel vermeerderde vierde uitgave gebezigd had, in plaats van de derde, die hij hier en daar aanhaalt. Voor het overige zijn ook de werken van berzelius en anderen geraadpleegd, en het geheel beantwoordt allezins aan den tegenwoordigen toestand der wetenschap. Eigenlijk nieuwe zaken zal men in deze Handleiding
niet vinden; maar deze worden ook tot een handboek niet noodzakelijk vereischt, waarvan men alleen vergen kan, dat het een overzigt geeft van de wetenschap, tot op den tijd, waarin het in 't licht komt.
De bescheiden Schrijver zegt in zijne Voorrede, dat hem aanmerkingen en aanwijzingen van gebreken aangenaam wezen zullen. In dat vertrouwen, en om hem tevens en blijk te geven, dat wij zijn boek met aandacht doorlezen hebben, en niet uit zucht om te gispen of te vitten, veroorloven wij ons de volgende bedenkingen, die echter van minder aanbelang zijn voor het publiek, voor hetwelk wij met de medegedeelde inhoudsopgave en aanprijzende oordeelvelling volstaan konden.
Het onderscheid, op bl. 32 tusschen dierlijke en plantaardige wezens opgegeven, is geenszins juist, dewijl men van alle dieren volstrekt geen' grond heeft om aan te nemen, dat zij met zelfbewustheid kunnen werkzaam zijn en denken.
Op bl. 34 bepaalt de Schrijver de onweegbare stoffen, als natuurbeginsels, uit wier verschijnselen men tot hare (lees hunne, want het moet op beginsels, niet op stoffen slaan) aanwezigheid besluit. Wij brengen hiertegen in, dat het aanzijn van alle stoffen, weegbare zoo wel als onweegbare, uit hare verschijnselen blijkt. Het gezigt doet hier niets af, want dan waren voor den blinden alle stoffen onweegbaar. Het eigenlijk verschil ligt in de zwaarte, gelijk ook verder wordt opgegeven. Eene goede bepaling mag echter evenmin te veel als te weinig bevatten; en, daar wij elk ligchaam slechts door zijne verschijnsels als aanwezend leeren kennen, behoeft dit
| |
| |
noch hier, noch b.v. op bl. 121 wederom van de warmtestof gezegd te worden. Hetzelfde komt ook § 91 van de luchtvormige vloeistoffen en op andere plaatsen (b.v. § 121, bl. 183, van de stikstof) voor. Het is dus blijkbaar, dat de Schrijver het zigtbaar zijn voor iets anders dan een verschijnsel aanziet; of liever, dat hem deze onnaauwkeurige uitdrukking, bij overhaasting misschien, ontvallen is.
Uit hetgeen bl 52 van de chemische zamenstelling gezegd wordt, zou de onkundige (en voor dezen is immers een handboek in de eerste plaats geschreven?) op het denkbeeld kunnen geraken, dat dezelve enkel door middel van vuur geschiedt; hetgeen de Schrijver aldaar ook zegt, doch zeker niet bedoelt.
Bij de leer der Atomen hadden wij gewenscht eene verklaring te zien gevoegd van de thans dikwerf gebruikt wordende teekens, om de enkelvoudige lighamen aan te duiden, door wier vereeniging de zamengestelde ligchamen worden aangewezen, waarbij het getal der atomen door getallen of punten wordt uitgedrukt.
Op bl. 148 wordt gezegd, dat men aangaande de verklaring der elektrieke stof thans meer tot het gevoelen van franklin overhelt, die slechts ééne stof aanneemt. Het tegendeel is waar, en het dualistischstelsel heeft thans verreweg het grootste aantal aanhangers. Hieromtrent kan men met nut raadplegen het onlangs uitgekomen derde Deel van gehler's Physikalisches Wörterbuch, neu bearbeitet von brandes, gmelin, horner, muncke u. pfaff, Leipzig 1827, S. 325-349. Electricität, franklin's und symmer's Theorie, welk artikel door pfaff is bewerkt.
Op bl. 203 zegt de Schrijver, dat het haar bij vochtigheid korter wordt, bij droogte langer, bij gelegenheid van den hygrometer van saussure. Dit is onjuist; het tegengestelde heeft plaats, en daarop berust de zamenstelling van dit werktuig.
Bl. 221 zegt de Schrijver, dat newton den diamant reeds als zeer brandbaar beschouwde, omdat hij de
| |
| |
lichtstralen sterk terugkaatst. Hier leze men, in plaats van dit laatste woord, breekt.
De kristallen van de zwavel worden, bl. 231, langwerpige-achtkantige-naaldvormigen genoemd. Voor achtkantige schrijve men liever achtvlakkige. Achtkantig geeft een verkeerd begrip, en het octaëdrum wordt ook in onze taal achtvlak genoemd.
Op de verklaring van de bereiding van het chloringaz, bl. 257, zoude wel wat zijn aan te merken. Wij willen niet spreken van de voorstelling van het zeezout als hydro-chloras, en met den Schrijver aannemen, dat hetzelve chloruretum sodii zij. Er heeft echter, zelfs in die vooronderstelling, dunkt mij, eene ontleding des waters en voorafgaande vorming van zoutzuur plaats (ac. hydrochloricum); waarom zou het anders noodig zijn, het acid. sulphuricum met gelijke deelen water te vermengen? Thenard zegt: Ce qu'il y a de certain aussi, c'est que, si l'on n'étendait pas l'acide sulphurique d'eau, le gaz, qui se dégagerait, ne serait presque formé que d'acide hydro-chlorique, phénomène, qui ne s'explique bien que dans la seconde supposition; car il prouve, que non-seulement l'eau est décomposée, mais qu'elle est nécessaire pour retenir l'acide hydro-chlorique à mesure qu'il se forme, et pour lui donner le temps d'agir sur le peroxide de manganèse. (Tom. I. p. 240. 4ième Edit. p. 240.)
De stijl is doorgaande duidelijk en zuiver. Eene uitdrukking zoo als die op bl. 120, ‘waarin de eenvoudigheid der natuur bewonderend uitblinken zal,’ voor bewonderenswaardig of iets dergelijks, is zeker den Schrijver ontvallen. De druk is goed, doch kon minder ruim wezen. |
|