jarige Graaf adolf van nassau, in een gevecht met de Spanjaarden onder den Graaf van aremberg, en betaalde met zijnen dood te duur de eerste overwinning, welke onze Voorvaderen in regtmatigen opstand op hunne onderdrukkers behaalden. Door de opeenstapeling der volgende gewigtiger gebeurtenissen, welke zich in den tachtigjarigen kampstrijd als verdrongen, verloren tijdgenooten en nakomelingen dit min schitterend gevecht uit het oog; maar thans, daar, onder het genot eener vrijheid en onafhankelijkheid, zoo als slechts weinige of geene Volken genieten, het nationaal gevoel en de vaderlandsliefde zich dagelijks bevestigen en hooger stemmen, werd het eene behoefte voor de bewoners der Provincie Groningen, om de nagedachtenis van den slag bij Heiligerlee en van den aldaar gesneuvelden jeugdigen Held te ververschen en te vereeren. En ziet hier de aanleiding tot de eindelijke en dadelijke vervulling dier behoefte. De Schoolonderwijzer j.f. beins, van het Hoogezand, in de Provincie Groningen, beklaagde zich in een dichtstukje, geplaatst in een der Nommers van het Magazijn van Opvoeding en Onderwijs voor het jaar 1823, over het gemis van een Gedenkteeken voor Graaf adolf van nassau in de velden van Heiligerlee, in deze woorden:
Overal, waar ed'len rusten,
Rijst een praalgraf, tombe of zerk;
Maar niets dekt hier Adolf's beend'ren,
Niets draagt hier van grootheid merk, enz.
Kort na het uitkomen van dat Nommer van het Magazijn had op den 10 Junij 1823 te Groningen de inwijding plaats van het Monument voor wester, aldaar gesticht; en op den feestelijken maaltijd, welke op die inwijding volgde, reciteerde voornoemde Onderwijzer, daartoe door een der aanwezigen verzocht, dit zijn dichtstuk. Met geestdrift werd daarop de algemeene wensch geuit, dat er spoedig, in den omtrek van Heiligerlee, een Gedenkteeken mogt gesticht worden voor dezen Held; en oogenblikkelijk maakte men eene lijst van inteekening gereed voor zulk een stuk, waarop door de bij dezen maaltijd aanwezigen, aan wier hoofd de Baron van imhoff, Gouverneur dier Provincie, zich bevond, terstond voor meer dan tweehonderd gulden werd ingeteekend. Daar wij noch in de Voorrede van deze stukken, noch in de Aanteekeningen op de Redevoering deze bijzonderheid vermeld vonden, hebben wij, ter aanvulling van dit gemis, en omdat wij van oordeel zijn, dat ieder, die eer waardig is, hij zij dan uit welken stand hij zij, die eer ook hebben moet, dezelve hier aangeteekend. Een eenvoudig gedenkteeken, bestaande in eene geknotte piramide, op welke eene urne staat, met een toepasselijk inschrist voorzien, werd nu op de plaats des gevechts opgerigt, en, op den 24 Augustus 1826, met plegtigheid inge-