de vaderlandsche Letterkunde aan te schaffen, te gemoet wilde komen, heeft overal de pen van den Hoogleeraar bestuurd. Zij gaat echter met zaakrijkheid gepaard; en, zoo verre wij hebben kunnen nagaan, is niet één Schrijver van belang door den Hoogleeraar vergeten. Aan niemand was ook gewis eene schets van dien aard beter toevertrouwd, dan aan den man, die sedert dertig jaren met roem den leerstoel van Nederlandsche Taalkunde, Welsprekendheid en Letterkunde bekleedt; die, door zijne Redevoeringen over hooft, als 't ware het ijs gebroken heeft voor de herleving der zucht voor de oude vaderlandsche Letteren, welke in het laatst der vorige Eeuw zoo diep ter neer lag; aan wien onze taal eene spelling verschuldigd is, die, hoezeer onvolmaakt, gelijk alle menschenwerk, en geenszins boven bedenkingen verheven, nogtans, over 't algemeen, zeer geschikt is tot bevordering van eenparigheid in dat vak, en als zoodanig ook veel nut gedaan heeft, wanneer zij niet door ongeschikte navolgers verminkt of misvormd werd. (De rekwest-, kwaliteit- en kwantiteit-mannen, enz. enz.) De reeds genoemde beknoptheid, die de Hoogleeraar zich ter taak had gesteld, belette hem, om een meer algemeen overzigt van de onderscheidene tijdperken der Letterkunde te geven, anders dan op ééne of twee bladzijden aan het begin van ieder tijdperk. Doch de oplettende Lezer zal ook die overzigten wel zelf uit den inhoud van ieder tijdperk kunnen opmaken. De Schrijvers zijn naar de tijdsorde, dat is, naar het jaar hunner geboorte, niet naar de onderscheidene vakken, gelijk de Duitschers doorgaans doen, gerangschikt. Natuurlijk kan de geachte Schrijver over elk derzelven slechts zeer kort zijn, (dus beslaat vondel niet meer dan zes, en hooft naauwelijks vier bladzijden) en dit belet wel eens de
individuéle, bijzondere kenschetsing van den man en het karakter zijner geschriften, te meer, daar de noodige kortheid ook het mededeelen van proeven belet heeft. Men heeft dus hier (en meer bedoelde de Hoogleeraar ook niet) slechts eene handleiding tot, en eene voorafgaande kennismaking met onze uitstekende vernuften, ten einde