Een wederwoord van den Redacteur aan P.G. Witsen Geysbeek.
Een- en andermaal beliep den zachtmoedigen p.g. witsen geysbeek, nu als Vertaler, dan als Aanteekeningmaker, eene correctie, welke, in stede van hem te verbeteren, hem tegen den Redacteur van dit Tijdschrift, die echter zijn Recensent niet was, geweldig schijnt te hebben verbitterd. Eens werden hem eenige lompe Germanismen enz. onder het oog gebragt; op een' anderen tijd werd hem, van wege zijne profane Noten bij het werk van pölitz, eene welverdiende bestraffing toegedeeld. Eene aankondiging van eene brochure over de Stenographie, in ons vorig Nommer, heeft zijne gal, naar het schijnt, wederom zoodanig geprikkeld, dat derzelver overloop zich, ter gelegenheid van eenen, zoo het heet, tweeden druk van gezegde pamfletje, in volslagene razernij als uitput tegen het ‘adderennest der Letteroefeningenfabriek,’ gelijk de beleefde en beschaafde man ons Tijdschrift gelieft te titelen, en wel omdat wij den titel van dit boekdeel van 12 bladzijden een waterhoofd, en deszelfs theorie gemakkelijker dan de praktijk genoemd hebben! En daarop volgt dan nu een vloed van ophitsingen, laffe personaliteiten en dreigementen, op welke de Redacteur het ver beneden zich acht, ook maar met een enkel woord, te antwoorden; verklarende, dat, gelijk hem de blaam van eenen p.g. witsen geysbeek toeschijnt iets vereerends met zich te brengen, hij voor de oneere hoopt bewaard te blijven van immer diens lofspraak te verdienen.