| |
| |
| |
Vrijmoedige Gedachten over Neêrlands Indië en over de Regering van den Gouverneur-Generaal van der Capellen. Door J.E. Doornik, Med. Doct. Te Amsterdam, bij C.G. Sulpke. 1826. In gr. 8vo. XVI en 314 bl. f 2-80.
Redevoering over het Ontwerp van Wet der Geldleening ten behoeve van de overzeesche Bezittingen, uitgesproken in de zitting der Staten Generaal van den 27 Febr. 1826, door D.F. van Alphen. Vermeerderd met eene Inleiding en eenige Adnteekeningen. Te Leyden, bij C.C. van der Hoek. 1826. In gr. 8vo. 292 Bl. f 2-50.
Het is nu tweeëndertig jaren, dat de Nederlandsche Oostindische Maatschappij in naam, maar (daar haar Bestuur, onder andere namen, nog dertien jaren duurde) eerst negentien jaren, dat zij en hare inrigtingen in Indië met de daad vernietigd zijn. De Generaal daendels, dezelf le, welke in 1795 de bijl der Revolutie naar Nederland zoo krachtdadig hielp overbrengen, heeft daarmede ook in 1808 den boom afgehouwen, die zoo vele Volken overschaduwde. Overschaduwde? - zeggen de tegenstanders der Maatschappij; - ja, maar ook, gelijk de giftige Upas-boom, alles deed kwijnen, verstikken en versterven, wat onder die schaduw vertoefde. Het was dus wel wettig en heilzaam, dat hij omver werd gehouwen. - Laat ons zien.
De Nederlandsche Oostindische Maatschappij heeft meer dan twee eeuwen bestaan, en aan het Vaderland, vooral in de eerste jaren van haar aanwezen, de grootste diensten bewezen en de rijkste winsten verschaft, (jaarlijks wel 10 millioenen; zie van alphen, bl 76.) Zij is ontbonden wegens eene schuld van 82 millioenen guldens, waarvoor aanzienlijke hypotheken bestonden, (bl. 77.) Sedert dien tijd is de gesteldheid van Neêrlands Indië, vooral van het kostbare Java, reeds viermaal veranderd. Schijnbaar is onze magt, althans op
| |
| |
Java, vooruitgegaan; en wij hebben onder daendels het Rijk van Bantam vernietigd en aan ons getrokken. Onder het daarop gevolgde Engelsche bestuur (waarvan wij erfgenamen geweest zijn) heeft men de beide Rijken van Sourakarta en Djodjokarta volkon en tot onderwerping gebragt. Ook op Borneo is ons gebied uitgebreid; en, zoo wij Malacca en het overscho der vaste kust van Indië verloren hebben, zijn wij daarentegen meester geworden van Banca, Billitou, Palembang, Bencoelen en allen invloed op Sumatra. Natuurlijk vooronderstelt dit dan ook, dat onze wezenlijke magt, ons vermogen, onze financiéle gesteldheid in Indië verbeterd zal wezen? Helaas! wij zijn in acht jaren twintig millioenen verachterd; misnoegen, oproer heerscht of smeult alom; Java zelve wordt door den oorlog afgeloopen; retourladingen gaven geene winst. Neêrlands Indië is een lastpost geworden; hetwelk thans een Commissaris uit België door geheele verandering van systema en door gestrenge bezuiniging moet trachten te herstellen.
Vanwaar dit bijna ongeloofelijke verschijnsel? De voor ons liggende werken erkennen beide het diepe verval; maar beide, van vlak tegenoverstaande rigtingen uitgaande, schrijven hetzelve aan geheel verschillende oorzaken toe. De Heer doornik, een voorstander van het nieuwe, ja allernieuwste, meent, dat het juist daarin te zoeken is, dat vrije handel, vrije cultuur en colonisatie niet sterk en consequent genoeg doorgezet worden. De Heer van alphen, een onzer waardigste Volksvertegenwoordigers en bekwaamste Redenaars in de Staten-Generaal, beweert integendeel, dat juist het driftig verlaten van ons oude en de blinde navolging van het Engelsche stelsel aan den teruggang schuld is. - Geen geringer verschil heerscht er in den toon der beide geschriften. Die van den Heer van alphen geeft altijd bewijzen van de beschaafdheid, de goede opvoeding en de bedoeling des Schrijvers, om slechts zaken toe te lichten, te verdedigen of te berispen; die van den Heer doornik, daarentegen, rigt zich tegen éénen persoon,
| |
| |
dien hij, met hartstogtelijke, blijkbaar kwaadaardige verbittering, aan de kaak tracht te stellen, den gewezen' Gouverneur-Generaal, tegen wien men bijna moet denken, dat hij persoonlijk is vooringenomen. Ergens zegt hij zelfs, (bl. 135) dat de algemeene ondergang der landeigenaren de hartelijke wensch is van den Gouverneur-Generaal; iets, dat te ongerijmd en bespottelijk is, om er over te spreken. Deze toon doet aan het werk het grootste nadeel: want, schoon ons door welonderrigte personen, die zelve nog onlangs Indië hebben bezocht, verzekerd is, dat er zich veel waarheid in het werk van doornik bevindt, zoo boezemt toch die toon zoo veel wantrouwen in, dat men geneigd is, alles in twijfel te trekken. Wij zullen echter in beide geschriften slechts de zaken beschouwen; ofschoon de Schrijver der vrijmoedige Gedachten wel verdiend had, dat men ook zijne persoonlijkheid, en den geest zijner vroeger in het Vaderland uitgegevene geschriften, eens naging, die inderdaad der humaniteit, welke hij thans zoo zeer aanprijst, niet zeer tot eere strekken. Dan, nog eens, vergeten wij thans de personen, en bepalen wij ons alleen tot de zaken. Dit nogtans kunnen wij niet onvermeld laten, dat de Heer van alphen, waardige Zoon eens voor Nederland onvergetelijken Vaders, vijftien jaren lang op Java heeft doorgebragt, aldaar in een post van bestuur is geweest, en dus ruim zoo veel gelegenheid heeft gehad, als de Heer Med. Doctor doornik, die slechts particulier is, om de Indische belangen naauwkeurig te leeren kennen en op hunne echte waarde te schatten.
De Heer doornik begint zijn vertoog met eene beschuldiging tegen onze oude O.I. Maatschappij. Dit is de toon der Mode; de toon, ingesteld door de Engelschen, die ons reeds in 1619 van Java wilden verdringen, die sedert op de lijken van millioenen Indianen (door honger vermoord) een onmetelijk Rijk in Hindostan hebben gesticht, en wier woordvoerders, raffles en crawfurd, in den jongsten tijd, door opeenstapelingen van hatelijkheden tegen onze Oostindische Maatschappij
| |
| |
en hare bestuurders, thans als 't ware hunne alleenheerschappij in Indië en ook in den Indischen Archipel zoeken voor te bereiden, of zich te wreken, dat zij door onze koens, van den broeken en anderen uit Java verdreven zijn. Dit laat zich begrijpen, en eenigermate misschien verontschuldigen: maar dat Hollandsche Schrijvers in dit geroep mede instemmen; dat de Heer doornik (en hij is het alleen niet) smaalt op het rijk van slavernij, op den bekrompen', hebzuchtigen koopmansgeest, ijverzuchtig op een uitsluitend bezit langs den engen weg van eene Indische Compagnie; dat hij daarbij zoo diep onkundig is, van niet eens den naam des stichters der Kaap-kolonie, van riebeek, te kennen, dien hij in van gijsbeek herdoopt, - dit is waarlijk een treurig bewijs, dat het imitatorum servum pecus bij ons nog ver van uitgestorven is, maar zich in allerlei gedaanten vertoont. - Daarop volgt alsdan eene vergelijking tusschen de Koloniën der Ouden en die der lateren, Door de Ouden kan hij nogtans alleen de Grieken verstaan; want van de Romeinen is het, ook uit cicero's laatst gevonden werk, bekend, dat zij, even als de Spanjaarden in Zuidamerika, aan hunne Koloniën in Gallië de olijf- en wijnteelt verboden, om die in hun Moederland Italië te begunstigen. Verre van ons zij het, deze dwingelandij te verschoonen! Maar dat eene zoo oude, weleer zoo algemeene wijze van zien ook bij ons de misbruiken in den specerijbouw en handel op de Molukken veroorzaakte, is toch geene reden, om de geheele Oostindische Maatschappij te
belasteren, of om mannen te miskennen, die, veeltijds van onderen op gediend hebbende, zich door moed, beleid, standvastigheid en andere deugden tot den hoogsten rang verhieven. De Heer van alphen noemt rijkloff van goens; doch hoe vele anderen zou men hierbij kunnen voegen! Matelief, reael, van den broeke, van diemen, hulft, van der laan, speelman, van imhoff, mossel! En crawfurd zegt, dat
| |
| |
wij niet één groot man in Indië hebben gehad? - En, volgens den geest van doornik's boek, zou men dit ook zeggen. Deze doet althans al het mogelijke, om den geest der oude O.I. Compagnie als een verwoestend Monopolie-stelsel te doen beschouwen, (zie onder anderen bl. 121-123) als echo van crawfurd. - De Heer doornik wil niets meer noch minder, dan de geheele onafhankelijkheid van de Kolonie; geen Gouverneur mag meer door het Moederland worden gezonden, neen! geen geboren Europeaan mag zelfs, volgens zijn nieuw ontwerp van Constitutie, tot lid der Hooge Regering in Indië worden gekozen; dit Collegie der acht leden, uitmakende de Hooge Regering, voert het uitsluitende bewind over Indië, en kiest uit deszelfs midden eenen President voor drie jaren; het moet niet belemmerd worden door eenige Magt in het Moederland, maar, als zij het noodig oordeelt, correspondere deze Magt met de Staten-Generaal; alle vonnissen worden in haren naam geslagen. Zij heeft regt van gratie, enz. daar zij de Natie vertegenwoordigt, en is dus, in één woord, souverein (bl 57.) De Koning zal, volgens eene elders gegevene toelating van den Heer doornik, de eer en het voorregt mogen hebben, van mannen ter beoordeeling dezer Constitutie, die hem van alle aanspraak op Indië's bestuur ontzet, te benoemen; de Staten-Generaal, echter, zullen het Traktaat met het onafhankelijk Neêrlands Indië bekrachtigen, (bl. 80.) Dus meent de Heer doornik zijn Vaderland door éénen pennetrek van alle beheer over Java, van allen invloed op deszelfs bestuur, te ontzetten! - Brengt men hiertegen in, dat Engeland de Kaap
bezit, en dus Java zijn voormuur en middelen tot onafhankelijkheid kwijt is, zoo laat ons de Schrijver ook hier niet verlegen. De Kaap de goede Hoop moet aan de Engelschen ontnomen worden. En hoe? Door opstand der Kapenaars, of door een nieuw continentaal stelsel waarvan Frankrijk (NB. Frankrijk onder karel X en de Jezuiten!) het middelpunt van vereeniging zijn
| |
| |
zal, en hetwelk, successivelijk of gelijktijdig, de sleutels zal aantasten, waarmede Engeland het Europesche Vasteland van den Oceaan heeft uitgesloten, van de Oostzee tot de golf van Bengale, van de Middellandsche tot de Roode Zee en Nieuwholland! (bl. 86.) Kan iemand, die in 1826 zulk een' onzin schrijft, wel in iets als geldig getuige worden ingeroepen? Bederft hij daardoor zelf niet anders goede voorslagen, zoo als die der onzijdigheid van Neêrlands Indië bij de oorlogen van het Moederland? Om verder het geluk van de onafhankelijkheid der Koloniën te betoogen, neemt de Heer doornik eene schets van den kolonialen en handelstoeftand der wereld, tijdens de heerschappij van het Perzische Rijk, uit heeren over, (zonder hem echter te noemen.) Hierop volgt een artikel over uitsluitende Handelmaatschappijen, allergeweldigst niet alleen tegen onze oude O.I. Compagnie, maar ook tegen de nieuwe Handelmaatschappij, die toch, wat men ook tegen dezelve moge kunnen inbrengen, volstrekt niet uitsluitend is. Doornik is zóó onbepaald met het nieuwe, met de volle, onbeperkte handelsvrijheid van élk zonder onderscheid, Nederlandér of vreemdeling, ingenomen, dat hij zich niet ontziet, de drie vorige Eeuwen een tijdperk van waanzinnigheid te noemen, geaurende welke de Volken van Europa zich onteerd hebben, en, tot hunne schade, eene verderselijke hersenschim zijn gevotgd (bl. 125.) De zeventiende Eeuw een tijdperk van waanzinnigheid, en de negentiende, de Eeuw van daendeds, die der hooge staatkundige wijsheid! Schoone staatkundige wijsheid, die in acht jaren twintig
millioenen doet achteruitgaan; en zonderlinge waanzinnigheid, die, een paar Eeuwen lang, het Moederland heeft verlijkt, en de Kolonie doorgaans in rust en welvaart gehouden!
Maar, zegt de Heer doornik, dit laatste erken ik gaarne; maar dit is juist mijne beschuldiging tegen de Hooge Regering, of liever tegen den Gouverneur-Generaal van der capellen; want dezen bedoelt hij,
| |
| |
blijkens zijne verklaring, (bl. 65) altijd alleen. - Het is, omdat de Gouverneur den geest des tijds niet gevat, maar tegengewerkt, de gedwongene cultuur heeft laten bestaan, den Heer de wilde uit zijn bezit verdrongen, hetwelk reeds zulke schoone vruchten beloofde, en vooral door zijn besluit van 6 Mei 1823 alle Colonisatie in de Vorstenlanden verboden heeft, welke wet zelfs achteruit heeft gewerkt; het is, eindelijk, omdat hij de geldmiddelen onder zijn bestuur, door onachtzaamheid, door te zware traktementen der ambtenaren, door eene te kostbare Administratie, tot eene diepe laagte heeft doen vervallen, en dus zoo wel handel en landbouw, als financiën, niet tot aanmoediging, maar veeleer ten verderve gestrekt.
Hier wordt de zaak van een' gewigtigen aard. Wij hebben boven reeds gezegd, dat de toon van Dr. doornik beneden alle kritiek is, doch dat dit, helaas! met vele der hier aangevoerde zaken het geval niet is. Dat er verkeerdheden, grove gebreken in het Indische bestuur, gedurende de zeven jaren van het bewind des Heeren van der capellen, hebben plaats gehad, is wel onbetwistbaar uit de rampspoedige uitkomst. Geene natuurrampen, noch zelfs de oorlogen tegen Palembang en op andere punten, konden zulk een geweldig te kort voortbrengen; om nu niet te zeggen, dat die oorlogen zelve aan eene verkeerde rigting der Indische staatkunde worden toegeschreven. De weleer zoo vreedzame strekking dier staatkunde, die het meeste door de inlandsche Hoofden liet verrigten, en dezen paaide met uiterlijke eerbewijzingen, maar de klem des gezags aan sterke, ofschoon min zigtbare draden vasthield, werd geheel veranderd. Men wilde zelf regeren, en gebruikte daartoe een' drom van rijkbezoldigde Nederlandsche ambtenaars, die den lande verbazende sommen kostten; de boekhouding was omslagtig en kostbaar, doch bleef evenwel steeds ten achtere. Men bleef zichzelven geenszins gelijk. Eerst vierde men aan de beginselen der vrijheid in cultuur en handel den schoot; doch daar men begreep, dat zulks te verre ging, keerde men op zijne schreden terug, en bedreef liever openbare en dubbele onregtvaardigheden; zoo als de berooving der koopers van landen in het gebied der inlandsche Vorsten, waarover men toch eigenlijk geen zeggen had. De kwelling, den Heere de wilde aangedaan, waardoor men zelfs weigerde aan 's Konings stellig bevel te gehoorzamen, en hem eindelijk noodzaakte, zijne landgoede
| |
| |
ren, met 20,000 menschen bevolkt, die heerlijk begonnen te bloeijen, met schade te verkoopen; de weifeling tusschen het stelsel van vrijen en gedwongen' aanbouw en handel (de eerste is in geheel Java, behalve in de Vorstenlanden en Preanger Regentschappen, de laatste aldaar nog in zwang); de toelating des uitvoers van contanten, die in Java het papierengeld zeer vermenigvuldigde: dit alles zettede de geldmiddelen, den handel, den bloei en de rust der Kolonie verbazend terug. Het is niet alleen Dr. doornik, op wiens getuigenis wij dit alles aannemen, maar ook op dat van van alphen, hoewel deze van hem in de meeste zijner beginselen lijnregt verschilt. Deze Heer, namelijk, stelt in zijn, uit het Fransch vertaald, advies (voorafgegaan door eene inleiding, gevolgd door een besluit en hoogstbelangrijke aanteekeningen en bijlagen) eenige stellingen vast, hoofdzakelijk ten doel hebbende, de overdrevene en met kunst opgejaagde koffijprijzen, die voor het Vaderland zelve nadeelig waren, en naderhand door een' spoedigen val weder veel schade deden, (zie ook doornik, bl. 239) op eene matige hoogte te voeren, - de koffijteelt niet ten nadeele van den overigen landbouw op Java te begunstigen, - den grooten invoer van buitenlandsche fabrikaten eenigzins door verpligten invoer van contanten op Java te beperken of te wijzigen, - den handel op Java en China met een groot vereenigd kapitaal te voeren, (zie bl. 61.) - de Colonisatie niet te begunstigen, daar zij inbreuk doet op de regten der Javaansche bevolking, - ons, zoo veel mogelijk, tot Java te bepalen, en vooral ons gebied niet uit te breiden, (bl. 155 enz.) en de landrente op dat eiland tot eene vaste som te bepalen, die voor
weifeling noch vermeerdering vatbaar is, waardoor men aanleiding geven zou tot knevelarijen, - lage prijzen te bekomen der noodige voortbrengselen, - eindelijk zoo min als mogelijk beambten tusschen de Regering en de belastingschuldigen toe te laten, (bl. 157.) Wel nu! deze zoo bevoegde Schrijver heeft niet alleen zelf de verdediging van den Heer de wilde, tijdens deszelfs verblijf hier te lande, bij Z.M. op zich genomen, maar erkent ook deszelfs behandeling voor onverdiend, en zijne onderneming als zeer geschikt om de Javanen tot arbeidzaamheid op te leiden, (bl. 245.) De kundige Vertaler der Beschrijving van den Indischen Archipel door crawfurd laat zich nog vrij sterker op dat punt uit, (IIde D. Voorrede, bl. XXXI-XXXV) en komt in scherpte van
| |
| |
taal nabij doornik. De overeenstemming van drie zoo geheel in gevoelens uiteenloopende personen, en de beslissing des Konings, die men niet denken kan, dat op losse gronden en zonder een naauwkeurig onderzoek zal genomen zijn; dit een en ander geeft bijna zekerheid, dat in dit geval onregt, laakbaar onregt gepleegd is. Eveneens is het door den Gouverneur-Generaal genomen en door doornik zoo zeer berispte Besluit van 6 Mei 1823 wel niet voor verdediging vatbaar. Door deze geheel willekeurige handelwijze werden de pachters van landerijen voor koffij, in eene streek, die de Gouverneur-Generaal nog kort te voren bezocht, en daarover zijne tevredenheid had betuigd, eensklaps van hunne bezittingen beroofd, die na 31 Januarij niet meer in bezit of genot van Europeërs mogten zijn, op straffe van ballingschap. De Heer van alphen, hoe zeer ingenomen tegen Colonisatie, noemt deze terugwerkende wet al te streng, en beweert, dat zelfs de oude O.I. Compagnie zoodanig niet op Java te werk ging. Het vernietigen dier contracten, waarop het zegel van den Vorst was gezet, heeft een' allerongunstigsten indruk gemaakt. Men heeft misschien voor de invoering der landrente ook daar gevreesd, en dit heeft de jongste onlusten, opstand en verwoesting ten gevolge gehad. En de drijfveer tot dezen onstaatkundigen maatregel was? Vrees, dat de inlandsche Vorsten (die men NB. geheel onder den duim had) te magtig en te rijk zouden worden; en de meening, dat ons belang vordert, alle inkomsten naar ons toe te trekken, (bl. 205, 233.) Hoe klein gedacht, in de tegenwoordige toedragt der zaken! - Wij hopen van harte, dat de gewezen Gouverneur-Generaal zich op deze en alle andere tegen hem ingebragte beschuldigingen zegevierend zal kunnen verantwoorden, daar wij, in spijt van Dr.
doornik's scheldwoorden, den man, die door allen, die hem in Indië gekend hebben, wegens heuschheid, menschlievendheid en minzaamheid, zeer wordt geroemd, altijd zullen hoogachten. Maar even zeer wenschen wij, dat alle misslagen der Regering gedurende zijn bestuur aan het licht zullen komen, ten einde zich opvolgende Gouvernementen in indië voor zulke kostbare proefnemingen en mislukkingen leeren wachten. Van het onverklaarbare gedrag omtrent den Engelschman cotes, bij doornik met echte stukken gestaafd, wenschten wij mede wel eenige opheldering.
Wat nu het punt in geschil tusschen de twee Schrijvers betreft, die het onderwerp van dit Artikel zijn, zoo vermeten
| |
| |
wij ons niet, daarover te oordeelen. De beginselen van van alphen komen ons nogtans gematigder en bezadigder voor, en minder op hooge theorie dan op de ondervinding gegrond. Wat echter de Colonisatie betreft, daaromtrent vervalt zijn beweeggrond, dat men den Javaan niet moet verdringen, indien het waar is, hetgeen doornie zegt, dat slechts ⅛ der gronden van Java bebouwd is. Als dit zoo mogt bevonden worden, waarom zou men dan ⅞ ongebouwd laten liggen? Den Javaan doet men daarmede geen voordeel, en hem kan men, uit hoofde zijner natuurlijke gemakkelijkheid, ook door hoop op voordeel niet wel tot zwaarderen arbeid, dan waaraan hij gewoon is, bewegen. Daarentegen zouden wij in het punt der Handelmaatschappij het meer eens zijn met den Heer van alphen. Wij hebben toch gezien, dat de handel op Java uit Nederland kwijnde; dat, hetgeen van daar werd overgebragt, meest op Amerikaansche of andere vreemde schepen kwam, en dat weinig van onze fabrikaten, dan nu en dan eens bij vlagen, daarheen ging. Niemand zal ontkennen, dat de Handelmaatschappij het vertier onzer fabrikaten, ook naar de Oostindiën, zeer in de hand gewerkt, en den bijna verstorvenen scheepsbouw ongemeen heeft verlevendigd; twee punten, gewis van het hoogste belang. Het aangevoerde tegen de Handelmaatschappij in Dr. doornik's werk bestaat meest uit declamatiën. Wij hopen echter, dat een ander punt, waarvan wij wel eens gehoord hebben, valsch mag bevonden worden; dat, namelijk, de levensmiddelen, door haar uit Europa naar Indië ten verkoop overgevoerd, meermalen zouden bedorven zijn. Dit ware eene zeer slechte aanbeveling; en wij nemen de
vrijheid, de aandacht der verlichte bestuurders van die Maatschappij op dat punt te vestigen.
Geve de Hemel, dat onze tegenwoordige toestand in de Indiën, ongetwijfeld het gevolg van vele misvattingen, halve of verkeerde maatregelen, weifelingen, en misschien van eenige onregtvaardigheden, spoedig door eene vaste bevrediging en de aanneming van een onwankelbaar liberaal, maar tevens voor het Vaderland en de Kolonie heilzaam stelsel worde opgevolgd! Indien dit spoedig geschiede, zal misschien de vreemdeling niet meer met bevreemding vragen, gelijk de onlangs overledene groote Aardrijkskenner malte-brun nog kort vóór zijnen dood deed: ‘Waarom trachten de Hollanders ten minste niet eenige stukken en brokken van
| |
| |
(het door hen ontdekte en zoo nabij hunne Koloniën gelegene) Nieuwholland te bezetten?’ - De Britten zijn ons daarin onlangs, op een punt tusschen Arnhems- en Noordvan Diemensland, voorgegaan.
Men zal in het stuk van den Heer van alphen nog vele belangrijke ophelderingen en echte opgaven nopens koloniale staatkunde in 't gemeen, en in 't bijzonder over die der Britten in de Indiën, aantreffen. In bijzonderheden kunnen wij niet treden. Maar vooral hoogst behartigenswaardig is hetgeen gezegd wordt over de stoomkracht, en de nieuwe rigting, welke dezelve aan den handel der wereld dreigt te geven, dewijl zij meer voortbrengt, dan men geregeld verbruiken kan, en dus allerwegen spuitgaten zoekt, en die volstopt, waardoor de grootste verwarringen, botsingen, schokken en teleurstellingen in de handel- en financie-wereld ontstaan. (Zie bl. 44-48, 180-183.) Deze enkele wenken geven stof tot nadenken, meer dan menig boekdeel. |
|