Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijZedelijke Verhalen uit den Bijbel, voor Vrouwen en Meisjes; door Fenna Mastenbroek. Mde Deel. Te Sneek, bij F. Holtkamp, In gr. 8vo. 243 Bl. f 3-:De Schrijfster dezer Verhalen, de deugdzame, goedhartige, begaafde fenna mastenbroek, is niet meer hier op aarde! Kort was hare loopbaan; doch indien het leven niet naar het aantal der jaren, maan naar de werkzaamheden ten nutte van zichzelve en van anderen, naar vorderingen in volmaking, kennis en deugd, moet worden berekend, zoo heeft fenna lang, zeer lang geleefd. In hare onderscheidene betrekkingen, als dochter, vriendin, letterkundige, was zij goed, beminnelijk, nuttig en hooggeschat. Onuitsprekelijk veel verliezen hare bejaarde ouders door haren dood; zwaar trof deze slag alle hare vrienden, en niet gering is ook het gemis, hetwelk onze letterkunde, die zij met even bevallige als nuttige geschriften versierde, door haren vroegen dood ondergaat. Een geest van ongehuichelde en innige godsvrucht, altijd met veredeling des harten en voortgang in zedelijke volmaking gepaard, wars van dweeperij, verdoeming van andersdenkenden en Quietismus, gehuwd aan een' bevalligen vorm, eenen stijl, die, door het hart bezield, koude stersden versinaadt, vernuft en vindingrijkheid, altijd gebezigd ten behoeve van verbetering des haroen en veredeling van den smaak; ziedaar het karakten, der geschriften van fenna mastenbroek, een afdrukfel van hare eigene ziel! Zij schreef, bepaaldelijk en met opzet, doorgaans voor hare eigene sekfe. Ten behoeve van deze zijn dan ook deze Verhalen ingerigt, waarvan wij het eenste Deel vroeger hebben aangekondlgd. Dit tweede bevat levens of liever karakterschetsen van Vrouwen uit de Geschiedenissen van het Nieuwe Verbond, alle uit een bepaald oogpant beschouwd. Zoo zien wij in maria geheel de Moeder van jezus christus, stil, nederig en bescheiden, door de grootste begunstigingen des Allerhoogsten niet opgeblazen, en geheel | |
[pagina 127]
| |
doordrongen met onuitsprekelijke liefde tot haren verhevenen Zoon. - In procula en herodias worden ons de gevaren van den aanzienlijken stand voor het hart, die echter niet onoverkomelijk zijn, afgeschetst. Herodias is bekend. Procula wordt hier de vrouw van pilatus genoemd, die, bij klopstock, porcia heet. Eigenlijk weten wij haren naam volstrekt niet; doch kortheidshalve wilde onze Schrijfster haar zulk eenen naam toekennen, en het is vrij onverschillig, of dit juist de regte zij. - Of wij uit de zeer korte plaats, welke wij in de Evangeliën nopens deze vrouw vinden, dadelijk mogen opmaken, dat zij boven afgoderij rerheven was, komt ons twijfelachtig voor. Zij kon daarom toch, minder dan de Joden door vooroordeel beneveld, hooge achting voor de weldadige wonderen en het edel gedrag van den grooten Profeet koesteren, die misschien iemand uit haar gezin of hare dienstbaren tot gezondheid hersteld had. Hoe het zij, uit eene enkele boodschap, uit eenen enkelen droom kan men bezwaarlijk iemands karakter opmaken. Den Dichter is dit geoorloofd, niet den schetser van ware Bijbelsche tafereelen. - In de Kananésche Vrouw stelt ons de Schrijfster de moederliefde voor, die zich door geene zwarigheden laat terughouden, geene moeite, geene ware of schijnbare harde behandeling zelfs ontziet, om de welvaart van haar kind te bevorderen of te herstellen. Een nieuw, voortreffelijk en bekoorlijk oogpunt, hetwelk ons geheel in het hart der goede dochter doet lezen. Men voert dit geval doorgaans enkel aan als bewijs van het geloof, of liever vertrouwen op jezus, der Heidensche moeder; doch, in het boven aangevoerder licht beschouwd, vereert het haar karakter althans niet minder. - Voortreffelijk worden in maria en martha de karakters der beide zusters, niet alleen in het bekende tooneel te haren huize, maar ook bij gelegenheid der komst van jezus, om haren broeder te doen herleven, afgeschetst. Hartelijke zusterliefde, in weerwil van verschil van karakters, staat hier op den voorgrond. En wie gevoelt niet, hoe vruchtbaar het Bijbelverhaal, uit dit oogpunt beschouwd, voor het dagelijksche leven kan worden? - In maria magdalena zien wij den invloed van ware vriendschap op vrouwelijk geluk, van ware vriendschap der ziel omtrent waardige voorwerpen. ‘Vriendschap toch moet, zal zij geen ijdele schijn zijn, op eerbied en liesde voor God en zijnen Zoon, op menschelijke verlichting en veredeling | |
[pagina 128]
| |
rusten. Waar dit geene plaats vindt, zal men vergeefs op hare zalige uitvloeiselen hopen; en vergenoegt men zich met haren schijn, zoekt men alleen daardoor eigen belang te bevorderen, welk eene naauwelijks noemenswaardige kleinigheid is er dan noodig, om menschen, wier vriendschap onverbreekbaar scheen, tot vijanden te maken!’ (Bl. 192.) - In rhode merkt de Schrijfster de invloeden van het Christendom op den dienstbaren stand op. Niemeijer heeft, zoo wij meenen, in zijne Karakterkunde, den zoo geheel natuurlijken trek dezer dienstmaagd, dat zij, uit blijdschap, petrus laat kloppen, en naar binnen vliegt, om hare beangstigde meesteres en vrienden met deze aangename boodschap spoedig te verrassen, doen gevoelen. Misschien leidt fenna wat al te veel, ten voordeele van rhode's karakter, uit dezen enkelen trek af; doch onwaarschijnlijk is haar gevoelen niet, en, van de praktische zijde beschouwd, kan deze voorstelling voor dienstbaren zeer nuttig zijn. Wij kunnen ons niet onthouden, om, als een staaltje der schrijfwijze van de waardige fenna, (van welke wij thans, helaas! naar wij vernemen, niets meer te wachten hebben) ook in deze meer deftige, meer ernstige soort van geschriften, den volgenden aanhef van haar tafereel der Kananésche mede te deelen: ‘Wie onzer, die meermalen in stille verrukking getuige was van den op- en ondergang der Zon, bewonderde niet de steeds nieuwe, bekoorlijke verscheidenheid, op welke zich deze schoone natuurverschijnselen bij afwisseling aan 's menschen oog vertoonen? wie gevoelde niet dikwijls harenGa naar voetnoot(*) eerbied en liefde voor den grooten Formeerder van het Heelal, onzen liefderijken Hemelvader, daardoor ook aanmerkelijk verhoogd en veredeld? - Nu eens immers kondigt een schitterende vuurgloed in het Oosten de vorstin des daags, met statelijken luister omgeven, aan; dan weder treedt zij, in eenen sluijer van hemelsche, in elkander smeltende kleuren gehuld, te voorschijn, en verspreidt leven en vruchtbaarheid over Gods schoone schepping, tot zij, na volbragte taak, achter in gloeijend purper gedoopte, met schitterend goud omzoomde gordijnen, of in zachten rozengloed gehuld, weder in het Westen verdwijnt. Ja, hoe dikwijls men een en ander mogt beschouwd hebben, telkens zag men het op | |
[pagina 129]
| |
eene verschilende wijze; en geheel onvatbaar voor de schoonheid der Natuur moet het hart zijn, dat niet onder zulke beschouwingen opklimt tot den Schepper en Onderhouder van al wat is, en zich zijne eigene dure verpligting niet levendig herinnert. - Wat nu in het rijk der Natuur de Zon is, mijne Lezeressen! is in de zedelijke wereld de regtgeaarde Moeder. Hoe en wanneer wij haar ook in hare betrekkingen beschouwen, altoos vinden wij in de uitvloeiselen harer liefde eene bekoorlijke verscheidenheid; en even als donkere wolken aan het uitspansel dikwijls de kracht en schoonheid der zon veel sterker doen uitkomen, dan haar glans aan eenen helderen hemel, zoo vertoont zich ook de moeder het heerlijkst en krachtigst, wanneer zij geliefde kinderen met ziels- of ligchaamslijden ziet worstelen, en ter verkrijging van hulp en redding geene pogingen te moeijelijk acht, geene opofferingen schroomt.’ Dit is welsprekendheid van het hart. |
|