| |
Het hedendaagsch Parijs, of Zeden, Gewoonten, Instellingen en Gebeurtenissen te Parijs. Naar het Fransch van Santo Domingo, Schrijver van het hedendaagsch Rome.
Parijs, stad vol geraas, vol rook, vol vuiligheid;
Gij mengelmoes van deugd en van boosaardigheid;
Waar men nu de ondeugd laakt, en dan er op durft roemen:
Wie u ontvlugten kan, mag zich gelukkig noemen!
| |
| |
Te Leeuwarden, bij H.C. Schetsberg, 1826. In gr. 8vo. 252 Bl. f 2-40.
Santo domingo (of liever degeen, die zich onder dezen naam verbergt) is door zijn hedendaagsch Rome genoegzaam bekend; en wie zou naar een hedendaagsch Parijs niet gretig tasten? Ridendo mores castigare is des Schrijvers doel. Hij is er waarlijk voor berekend. ‘Ik wil,’ zegt hij, ‘oppervlakkig zijn.’ En dit minder doordringen, en ook wel eens het min fijne der scherts, deed ons inderdaad wel eens twijfelen, of dit werkje wel uit dezelfde pen gevloeid zij. - Wij willen het met onze lezers doorloopen.
De inleiding lokt reeds uit, en doet ons zien, dat bij personen van rang te Rome slechts theorie en naar de mode is, wat te Parijs in praktijk wordt gebragt. Hij komt te Parijs bij eenen vriend, en ontmoet daar zekeren bardesco, die een groot vriend is van den Abt G., die den Abt M. kent, die weder de spitsbroeder van den Abt F. is. Om zijns vriends wil moet hij dezen ontzien, die de bescherming van dien bardesco behoeft. Maar met alle zijne voorzigtigheid geraakt hij in de klem, en eindelijk geeft hij, om zijns vriends belang, denken wij, zelfs in zoo verre toe, dat hij erkent, dat het dwaas is, zich tegen misbruiken te verzetten, en dat men zich zelfs jegens de pijnbank met omzigtigen eerbied gedragen moet. Geheel het werk door heeft hij het intusschen tegen gekwetst verstand en gekwetsten smaak gerigt, en hij treft meesterlijk. - Hij bezoekt (na deze inleiding) allereerst de gezelschapszaal eener letterkundige Dame. Wie daar niet al gezien, en wat daar niet al gehoord wordt! o, Dit Dichters, wier hengstebron een wijwatersbakje en wier Pegasus Bileam's ezel is! - Bij den boekverkooper ladvocat kocht hij hierop alex. guiraud, en diens dichtstuk, de Dichter, ondergaat eene kluchtige, welgegronde kritiek. - Eene volgende afdeeling heeft de Beurs ten opschrift. Dit woord had hij in den Kerkelijken Staat meermalen gehoord, en zijne beurs dan moeten afgeven. Op de Beurs van Parijs gaat het, zoo als hij die hier afteekent, nog vrij wat erger. Het dekken, - de surplusen, - de makelaars, en wat de menschheid door geld- en schraap- en
speelzucht al meer vernederen kan. - Het Geregtshof krijgt nu eene geduchte beurt. ‘Goede hemel! hoeveel Marionetten, Arlequins en Polichinellen naast de mantels der advocaten; de uitdragers
| |
| |
en boekverkoopers zijn dooreengemengd, en bij gevolg zijn alle vodden bij elkander. Het schijnt hier eene eeuwigdurende kermis te zijn. - Ziedaar een beeld in basrelief, dat de Regtvaardigheid zal moeten voorstellen. Wat is dat? zij houdt de schaal niet in hare regterhand; zou themis waarlijk links zijn? - Dat niet; maar zij moet zwaar treffen, en bewaart hare regterhand voor het zwaard,’ enz. - Over de Russen en Thibetaansche Geiten. Hun invloed op de zeden van Parijs en de inwoners dier stad. De vreemdelingen, die zoo ver weg kwamen, en die zij nimmer zouden wederzien, hadden voor de Parijsche Dames het bekoorlijke der nieuwigheid. De Russische legers trokken terug, en lieten de levende sporen van hun kampement in de stad achter. Welk eenen invloed zullen de Gallo-Russische kinderen in het vervolg hebben op de zeden en den geest der Fransche Natie! - Wij willen de wreedheid uit nieuwsgierigheid en de nieuwsgierigheid uit wreedheid maar overstappen; ook de geschiedenis eener cachemiren shawl, een onuitputtelijk punt van gesprek in eenen kring van Dames. De invloed der Russen op het ligchamelijk (?) karakter van het Parijsche geslacht is minder dan die, welke de Thibetaansche geiten op het zedelijk karakter der Parijsche vrouwen uitoefenen. - Een nieuw hoofdstuk spreekt over de Dagbladen. Dit hoofdstuk is aardig en leerzaam. - De Pest onder de Schrijvers; het Romantismus wordt bedoeld, de val der letterkunde voorspeld, en chateaubriant vooral niet gespaard. - De pittoreske Reis in Griekenland. Het voortreffelijk werk van den Heer de choiseul geschiedt volle regt. Hier prijzen wij lezing en
herlezing vooral aan, en zouden veel afschrijven, ontbrak ons geene genoegzame ruimte. - Gezelschapsavond. Spel en dans. Hier zien wij de belagchelijkheid, de dwaasheid en het bederf in vollen glans. Wat komt hier niet al voor! Bij de volgende zinsnede zetteden wij onder anderen eene notabene: ‘Dwaze ouders! zult gij dan nimmer begrijpen, dat de muzijk en de dans, wanneer zij te volmaakt geleerd worden, voor de driften hetzelfde zijn, wat de geleiddraad voor den bliksem is?’ - De straten van Parijs. Op de straten ziet men den mensch in negligé, en hier was alzoo voor den luimigen Schrijver al heel wat op te merken. Wij geven alleen het volgende: ‘Het groot tafereel des doods, dat ieder overal beven doet, gaat door de straten van Parijs, zonder de minste gevoeligheid op te wekken. Al werdt gij in de kleine landstreken ook, uw geheele
| |
| |
leven lang, door jan en alleman bespot en afgegraauwd, zal men u dáár echter, na uwen dood, met beleefdheid, ja met eerbied behandelen. Men gaat voor u uit den weg; men groet u, en dikwijls zullen, te uwen voordeele, de eerste verzen van het de profundis binnensmonds opgezegd worden. Te Parijs moet gij u met zulke genoegens niet vleijen,’ enz. Aardig is de beschrijving, hoe het lijk daar, wel gestooten, wel geschud, en zeker van niet in eene flanuwte te liggen, op het kerkhof komt, en men u eindelijk daar, benevens alle gedachten aan u, begraaft. - De Fransche Akademie doet zich hier weinig voordeelig voor; want, wanneer de beste zaken bedorven worden, ontaarden zij in de slechtste. Ten tijde van lodewijk XV zeide men van dezelve: Daar zijn er veertig, die voor vier verstand hebben. Onze Schrijver zegt, dat dit toen nog eene onwaarheid was. Maar thans! Zet men op eene overschoone lier, bij het springen eener snaar, eene ziiveren in plaats van eene darm-snaar, dan moet net speeltuig wel wanluidend worden. De verkiezingen à la fourchetre mag men bij den Schrijver lezen. Aan eenige Fransche Akademisten bewijst hij echter de schatting van regtvaardigheid en hoogachting. - Over de Bouworde, over de vermeerdering der Bevolking, en over de Vroedvrouwen, is de Schrijver kort. Wat de laatsten betreft, zegt hij: ‘Wanneer de vroedvrouwen op het land even kundig waren als die van Parijs, zou de bevolking van Frankrijk, ja de geheele natie er bij winnen.’ Breeder is hij over de Kwakzalvers in het algemeen, en de Dokters en Apothekers in het
bijzonder. Het aardige zeggen van le sage in den Gilblas, boveu dit hoofdstuk als motto geplaatst, trok al aanstonds onze aandacht: Een jong Geneesheer zeide eens tot eenen ouderen, dat de zieken het schenen afgesproken te hebben om te sterven, ten einde hunne geneeswijze in verachting te brengen; hij stelde voor, eens van praktijk te veranderen: ‘Dat zou ik wel doen, was het antwoord; maar ik heb een boek geschreven, waarin ik het laten en het warm water ten hoogste aanprijs. Zal ik nu mijn eigen werk tegenspreken? - Neen, gij hebt gelijk; gij moet uwen vijanden die zegepraal niet gunnen; zij zouden zeggen, dat gij u liet overtuigen, en aldus uwen roem bezwalken.’ Van hetgeen hier aangaande de Parijsche Apothekers of Pharmaciens, zoo als zij zich noemen, voorkomt, deelen wij het volgende mede: ‘Er waren Ao. 1800 in Parijs 150, thans zijn er
| |
| |
230, en het gaat met de reglementen als met de constitutionele wetten; niets ontbreekt dezelve, dan, helaas! de uitvoering. Er bestaan in Frankrijk drie groote artsenijkundige Hoogescholen. De kandidaat moet vier examens ondergaan. Laat men hem toe, zoo betaalt hij dertienhonderd franken, naardien men in Frankrijk, om het een of ander beroep uit te oefenen, altijd betalen moet. De onwetendste dwaas kan de gestrengheid der examens ontduiken. Men geeft hem de bladzijde van het boek, hetwelk hij vertalen moet, vooruit op; een tuinman leert hem de namen van eenige planten en kruiden; alles, wat hij niet weet, wordt hem ingefluisterd; zoo wordt hij lid van het Apothekersgild, met het regt purgandi et tuandi per totam terram. Om het betaalde geld uit te zuinigen, koopt hij al aanstonds niets dan verlegene geneesmiddelen in. - Men moet het finantiewezen maar verstaan; op een indirecte wijze wordt alzoo 's rijks schatkist gevuld. Van de 230 Apothekers te Parijs zullen er 20 braaf en bekwaam zijn, en 60 weten juist zoo veel als noodig is. Deze beide klassen brengen weinig aan den staat op; maar des te meer de overige 150. De laatstgenoemden koopen van de droogisten uit de Lombardstraat het uitvaagsel en het overschot, dat in de kisten met theriakel, ipecacuanha enz. is blijven zitten. Deze kruiden worden nu dubbele vergiften, zoo wel door hunne slechte hoedanigheid, als door de verkeerde recepten, die de Dokter voorschrijft. Wat moet nu de arme zieke daartegen doen? - Sterven. Zie zoo, nu zijn wij op den weg. De administratie der registratie wacht hen bij den overtogt van den Styx op, en is niet, gelijk
charon, met eenen enkelen stuiver tevreden, maar verslindt het grootste gedeelte van hunne nalatenschap, hetgeen zij aan de droogisten in het groot en klein te danken hebben. Vandaar die schrikkelijke vermeerdering van het getal der Apothekers, wier onwetendheid en schurkerij onder een vaderlijk schild verborgen worden. Bij het zien van die geheime vereeniging tusschen de beschermers en beschermelingen, zou men haast gelooven, dat zij te zamen eene onderlinge Verzekeringsmaatschappij, tegen het leven der burgers gerigt, uitmaakten.’ Door elkander sterven te Parijs jaarlijks 24000 menschen; het nchtste gedeelte, zegt de Schrijver, (dus 3000) moet, volgens de berekening van een hunner, aan de Apothekers toegeschreven worden. De matige berekening is, dat ieder sterfgeval der registratie slechts 100 franken aanbrengt. Dit geest
| |
| |
dus 300,000 franken. Laat nu ieder Dokter slechts 10 personen vermoorden, dan veroorzaken deze nog 6000 sterfgevallen; en dan moet de artsenijkunde 900,000 franken jaarlijks aan de registratie opbrengen. - Wij ruimen het volgende voorbeeld nog een plaatsje hier in: De Geneesheer zegt aan den zieke, dat de lever ontstoken is, en rigt zijne recepter daarnaar in. De lijder sterft, wordt geopend, en de lever wordt gezond en wel bevonden. Nu juicht de Dokter. Uw vader is juist gestorven, toen hij genezen was, zegt hij tot de weenende kinderen. De weduwe bedankt hem duizend malen voor zijne zorg, en verspreidt door de stad, dat Dokter ***** in Leverziekten onvergelijkelijk is. Ziehier een' algemeenen regel: ‘Een Dokter moet nimmer zijn ongelijk of zijne dwalingen erkennen. Daardoor zou hij zichzelven benadeelen, en zich den toorn der faculteit op den hals halen; dewijl in dezelve, even als in alle standen, die op geheime kennis en onbeschaamde kwakzalverij gegrond zijn, de zorg voor de eer harer broederschap altijd bovendrijft. Het nattige en ware behoeft geen' steun van gilden of broederschappen.’ - De staatkundige Hervormers. Van deze kan niet veel goeds gezegd worden; dit punt loopt dan ook kort af; zoo ook de Vrouwen van het land te Parijs; en: kontrast in het karakter der Parijzenaren. Bij de Parijsche en de Mahomedaansche Vrouwen hebben wij hier eene aardige verdediging der zeden van zijn land door een' Mammeluk. Alles wordt besloten door eene Rangschikking der Vrouwen, volgens het stelsel van linnaeus; de Schrijver verdeelt haar in zes klassen. Dit, en welligt nog eene of andere bijzonderheid, boven gemeld, namen wij bevorens reeds in ons Mengelwerk op. - Wij waren reeds te breedvoerig;
waarvoor wij echter geene verschooning vragen, daar het werk ons uitlokte en ook bij ons nut stichten kan. Die zich toch aan een' ander' spiegelt, spiegelt zich zacht. - Het kan wel zijn, dat de Schrijver doorgaans een te donker glas gebruikte bij zijne beschouwingen; over het algemeen, echter, komt het ons voor, dat hij scherp en goed heeft gezien. |
|