Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1827
(1827)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
Almanak voor het Schoone en Goede, voor 1827. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. Met Plaatjes en Portret. f 1-80.
| |
[pagina 48]
| |
tema, van walre, meijer, maronier, sifflé, van den broek en anderen, vindt men, tot bevallige af wisseling, een enkel prozabloempje gestrooid, dat, al mist het dan ook sterk-romantischen geur, toch het aangename met het nuttige vereenigt. Ook in het vervolg hopen wij dergelijke, soms wat meer uitgewerkte, prozastukjes weder te vinden, en deelen dus geenszins in het gevoelen eens anderen Recensents, die wenscht dezelve langzamerhand te zien verdwijnen. Wij worden bij de minste aanleiding, te pas en te onpas, oververzadigd met poëzij; en het geeft waarlijk eene verademing, wanneer men in onze jaarboekjes het geluk heeft, eenige bladzijden gewone en gezonde menschentaal aan te treffen. De letterdruk is net, en de plaatjes zijn ver boven het middelmatige. Vooral beviel ons de krachtige teekenpen van den Heer elink sterr, die bij eene zeer aardige en fiksch verhaalde Duivelsgeschiedenis, door ijntema naar langbein gevolgd, eene afbeelding geleverd heeft, welke een uitmuntend talent bewijst. No. 2. De zamensteller van dit nu voor de vijftiende maal verschijnend jaarboekje, hoezeer met zijn gansch gezin sedert maanden aan de heerschende ziekte lijdendeGa naar voetnoot(*), wilde echter niet in gebreke blijven, om hetzelve ook dit jaar zijnen stad- en landgenooten aan te bieden. 's Mans welmeenende ijver verdient de belooning van een goed vertier, als zijnde de inhoud van eene zedelijk-leerzame strekking, en de voordragt binnen het bereik van den minvermogenden burgerstand. No. 3. Mevrouw van meerten, die niet ophoudt zich verdienstelijk te maken bij de beschaafde jeugd, achtte het niet beneden zich, het plan tot een jaarboekje voor kinderen te ontwerpen, en mogt daarin, immers wat de versjes betreft, al aanstonds de gulle medewerking van dezen en genen kindervriend en vriendin ondervinden. ‘Onderscheidene omstandigheden,’ berigt zij ons, ‘veroorloofden ons niet, dan laat, te beginnen; dit zij onze verschooning, indien het boekje misschien van de eene of andere zijde iets te wenschen overig liet.’ Wij kunnen niet nalaten, het boekje uit dit oogpunt beschouwende, van hetzelve eene gunstige getuigenis te geven. Het bevat onderscheidene kinderlijke karakterschetjes, bij tegenstelling, ter aanmoediging of waarschuwing; een tooneelstukje, en eenige gedichtjes. Een zoo goed begin schijnt ons voor het vervolg iets voortreffelijks te beloven. |
|