enkele uitzonderingen, onder welke de Schrijfster, naar het schijnt, dan ook behoort) voor Dames genoegzaam ontoegankelijk; en indien het dan waar zij, dat, door den verdienstelijken arbeid van geleerde mannen, de meesterstukken der oudheid ook onder het vrouwelijk bereik gebragt worden, (gelijk het voorberigt dankbaar vermeldt) dan kan men het leveren eener, voor vrouwelijke en kiesche lezeressen met smaak beärbeide, Fabelleer geenszins als ondoelmatigen en nutteloozen arbeid rekenen. De vrouw, die deze taak op zich nam, verdient niet alleen onze bewondering, maar bij den deskundigen en geletterden zal haar ook de lof van oordeelkundige keuze, en tevens van naauwkeurigheid en eene zeer groote kieschheid, niet ontgaan. En zoo mogen onze jonge Dames nu, nadat zij dan de meer onmisbare en noodzakelijke kundigheden van haar eigenlijk vak hebben aangeleerd, en de haar meer noodzakelijke en onmisbare boeken hebben gelezen, ook de meesterstukken der oudheid ter hand nemen, en zullen der Schrijfster zekerlijk dan dankweten, dat zij haar hier eene Goden- en Godinnenleer in de hand gaf, toereikende, om, bij hare verdere lectuur, zich niet meer belemmerd te zien door eenen haar onbekenden ouden God of Halfgod, en wat tot deszelfs geschiedenis behoort; en wel zoodanig eene Godenen Godinnenleer, die zij zonder blozen kunnen lezen.
Het eerste deeltje geeft van gezegde Fabelleer het meest voorkomende en voornaamste; het tweede vermeldt de helden der oudheid, en geest tevens van de beroemdste oude dichtstukken verslag: de Ilias, de Odyssea, de Aeneïde, en de dichtstukken van hesiodus. Ten slotte ontvangt men nog een algemeen overzigt over de Fabelgeschiedenis uit den Anacharsis van barthelemy, en eenen wenk op de meer voortreffelijke kundigheden door het Christendom.
Wij ontkennen het doelmatige van dezen arbeid der genoeg bekende en algemeen geachte Dame voor sommige lezeressen niet; en wij stemmen toe, dat, bij het bezigtigen van Musea en schilderstukken, de kundigheden, haar hier aangeboden, haar genot bij zoodanige beschouwingen zeer kan verhoogen. Over het algemeen, echter, zijn wij het met de waardige en bekwame Schrijfster volkomen eens, dat het aanleeren dezer wetenschap voor iedere Dame meer eene uitspanning dan wel moeijelijke oefening wezen moet; en dan zal het doorwandelen van deze Goden- en Godinnenrij ook meer eene aangename dan vervelende wandeling wezen.