Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1826
(1826)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 776]
| |
Vijfde Tooneel.Maria, Kennedy.
kennedy.
Mijn dierbre Koningin! wat hebt ge in toorn bedreven?
Zij gaat in woede heen, om u den dood te geven.
maria (nog geheel buiten zichzelve.)
Zij gaat in woede, en draagt den dood in 't eigen hart!
(kennedy om den hals vallende.)
o Kennedy! wat vreugd, na zulk een lange smart!
Na jaren van verdriet, vernedering en lijden,
Eén oogenblik van wraak! één zegepraal na 't strijden!
kennedy.
Rampzalige Vorstin! gij hebt, te kwader stond,
Een onverzoenlijk hart, in blinde drift, gewond!
Zij voert den bliksem. Gij, gij hebt hier geen verweerder,
En toch verneêrt gij haar voor 't oog van haar' boeleerder?
maria.
Ja, voor Leicester's oog heb ik, door mijne taal,
Haar diep verneêrd; hij hoorde en zag mijn zegepraal;
Zag, hoe ik haar versloég, en zijn nabijheid sterkte
Den moed in mijne ziel, dien zij alleen bewerkte.
| |
Zesde Tooneel.
mortimer, de vorigen.
kennedy.
o Sir, welk een gevolg....! Wat nieuwe grond voor 't hof...!
mortimer.
Ik hoorde 't all'.
(Hij geeft der Voedster een teeken, om zich op haren post te begeven, en treedt nader. Zijne geheele houding drukt eene hartstogtelijke zielsgesteldheid uit.)
Gij wint! Gij tradt haar neêr in 't stof!
Gij waart Vorstin; zij was misdadig. Opgetogen,
Verrukt van zoo veel moeds, als schittert in uwe oogen,
Aanbid ik u, die mij een hooge Godheid schijnt,
Naast wier verhevenheid alle andre glans verdwijnt.
| |
[pagina 777]
| |
maria.
Spraakt gij Leicester, Sir? Hebt gij den Lord mijn schrijven
En mijn geschenk gebragt? Zal mij zijn bijstand blijven?
mortimer (haar met gloeijende blikken aanstarende.)
Hoe schoon maakt u de toorn, die uwe borst bewoog,
En uw bekoorlijkheid verluistert in mijn oog!
Gij zijt de schoonste vrouw, die leven kan op aarde.
maria.
Ach, Sir! ik bid u, spreek! Had mijn geschenk nog waarde?
Wat zeî Mylord? Verklaar me, of ik nog hopen kan.
mortimer.
Wie? hij? Dat is een laffe, ellendige; geen man.
Hoop niets van zijnen moed! Leer hem geheel vergeten!
maria.
Wat zegt gij?
mortimer.
Zou een mensch als hij uw redder heeten?
Hij u bezitten? hij? Op leven en op dood
Ga ik met hem in strijd!
maria.
Ach, Sir! denk aan mijn' nood!
Hebt gij welligt mijn' brief niet aan Mylord gegeven?
Dan is het uit met mij!
mortimer.
Die lafaard mint het leven.
Wie uw bezit begeert, of naar uw redding tracht,
Die tart den wreedsten dood, dien hij om u veracht.
maria.
Hij wil niets voor mij doen?
mortimer.
Niets meer van hem; niets meerder.
Heeft men zijn hulp van doen? Bouw op de mijn' veel eerder.
Ik zal u redden, ik alleen.
maria.
Ach! wat kunt gij?
mortimer.
Niet zoo als gisteren, Vorstin, vertrouw dit vrij,
Niet zoo als gisteren staan thans nog uwe zaken.
Na 't eind van dit gesprek is 't meer dan tijd te waken.
't Is uit met alle hoop op vreê met u en haar.
Deez' toestand eischt een daad, vol stoutheid, vol gevaar.
| |
[pagina 778]
| |
Wie alles winnen wil, moet alles moedig wagen.
Vrij moet gij zijn, eer nog de morgen weêr zal dagen.
maria.
Wat zegt gij! Nog deez' nacht? Hoe zou dat mooglijk zijn?
mortimer.
Hoor toe, wat ik besloot voor uw geluk en 't mijn'!
Een trouwe vriendenschaar, die ik wist aan te vuren,
Vermeestert in deez' nacht met mij uw kerkermuren.
De sleutels van 't kasteel zijn alle in mijne magt.
Door onze hand gedood, valt uw geheele wacht.
Wij doen op deze wijs de vrijheid u verwerven;
Maar alles, wat hier leeft, moet vallen; allen sterven,
Opdat er niemand zij, die dezen roof verra'.
Geen mensch, geene enkle ziel vindt voor ons oog gena.
maria.
En Drury? en Paulet? Zijn allen lotgenooten?
Eer zal hun laatste bloed.....
mortimer.
Ik zal hen nederstooten.
maria.
Hoe, Mortimer! uw Oom? uw tweede Vader?
mortimer.
Stil!
Hij sterft door mijne hand; het is mijn vaste wil.
maria.
o IJsselijke daad!
mortimer.
Al moest ik haar doorboren,
Die naar uw leven staat, ik heb het duur gezworen.
maria.
Neen, Mortimer, o neen! Eer zulk een moord beginn'....
mortimer.
Ik acht mijn leven niet om u en mijne min.
Al moest de bouw der aard' zich donderende ontbinden,
Een tweede watervloed wat leven heeft verslinden,
Ik acht het niets om u; en, eer ik u ontbeer,
Worde uit den dag een nacht, die nooit ten morgen keer'!
maria (terugtredende.)
God, Sir! wat bijstre taal? En, hemel! welke blikken?
Gij jaagt mij ijzing aan, en doet mijn ziel verschrikken.
| |
[pagina 779]
| |
mortimer (met wild rollende oogen en de uitdrukking van zinneloosheid.)
't Bestaan is slechts een droom; de dood niets meer dan dit.
Men scheur' mij 't lijf vaneen te Tyburn, lid voor lid,
Ontrukk' mij 't schroeijend vleesch met gloeijende ijzertangen,
(Met uitgebreide armen op haar toe gaande.)
Als ik, o mijn geliefde! u aan dit hart mag prangen!
maria.
Onzinnige, terug!
mortimer.
Hier aan deez' schoone borst;
Hier op dien zachten mond, die slechts naar liefde dorst.....
maria.
Om Gods wil, Sir, laat af! Laat mij van hier vertrekken!
mortiher.
Een razende, die niet zijne armen uit zou strekken,
En sluiten aan zijn hart een heil, dat hem omzweeft,
Wanneer een goede Geest het in zijn handen geeft!
Ik wil u redden, ja, al kost het duizend dooden,
Al kost het misdaân zelfs, voorheen door mij gevloden;
Maar, heb ik dan om u de deugd niet eens verschoond,
Ik wil door uw bezit ook eenmaal zijn beloond.
maria.
Ach! wil geene Oppermagt, geen Engel mij beschermen?
Zal niemand over mij, geen stervling zich ontfermen?
Ontzettend lot, gij sleurt mijn ziel van d'eenen schrik
Den ander' in den arm! o IJslijk oogenblik!
Wordt dan de woede alleen op mijn gezigt geboren?
Vervolgt mij haat en liefde, als met gelijken toren?...
mortimer.
Ja, brandende is hun haat, gelijk mijn minnegloed.
Zij dingen naar uw hoofd, en dorsten naar uw bloed.
Zij willen met een bijl uw' blanken hals doorsnijden.
Waarom zoudt ge aan den God der teedre min niet wijden,
Wat gij toch, zonder dat, moet offren aan den haat?
Waarom toch niet aan mij, die 't all' om u bestaat?
Die niets om u ontziet; geen moorden, geen gevaren?...
Gebruik dit schoone hoofd, deez' lok, die zijden haren,
Reeds door den dood bedreigd, gebruik ze, om voor altijd
Een' slaaf te omvlechten, die met u niets meer benijdt!
| |
[pagina 780]
| |
maria.
Wat moet ik hooren, Sir? Mijn rampspoed zij u heilig,
Al stelt mijn vorstlijk hoofd mij voor uw reên niet veilig!
mortimer.
De kroon viel van dat hoofd. Geene aardsche majesteit
Is meer om uwe kruin, geen koningsglans, verspreid.
Beproef het! Laat uw mond hier nu bevelen geven.
Geloof mij, in den nood is u geen vriend gebleven.
Niets rest u, dan alleen dit roerende gelaat;
Deez' houding; 't vriendlijk schoon, dat elke ramp weêrstaat.
Dit zet mijn ziel in gloed, om 't all' voor u te wagen;
Dit, om den wreedsten dood, zoo 't wezen moet, te dragen.
maria.
Wie redt mij voor zijn woede, en spaart me een verdren hoon?....
mortimer.
Een zoo vermeetle dienst eischt ook een zelfde loon.
Of zou een dapper man zijn bloed vergeefs verspillen?
Is leven 't hoogste goed, wie zou 't verliezen willen?
Een razende, die niet naar zoo veel schoonheid dorst!
Eerst wil ik rusten, hier, aan de allerwarmste borst!
(Hij drukt haar hevig aan zijn hart.)
maria.
Moet ik dan tegen u om hulp en redding smeeken?
Den man, die, groot van ziel, mijn boeijen wil verbreken?
mortimer.
Gevoelloos zijt gij niet, en, wat ge ook hebt bestaan,
De wereld klaagt u niet om hooge strengheid aan.
Een teedre minnebeê maakt indruk op uw zinnen,
En Bothwell, klein van ziel, kon uwe gunst verwinnen.
maria.
Vermetele, houd op!
mortimer.
Hij werd slechts uw tiran.
Maar, zoo de schrik alleen uw hart verwinnen kan,
Dan, bij den God der hel! zult ge ook van mij ontzetten.
maria.
Verlaat me, of staak deez' reên, die mijn gemoed verpletten.
kennedy (binnenstuivende.)
Men nadert ons. De tuin, bezet aan allen kant,
Is vol van krijgsliên.
mortimer (ontwakende en naar zijn zwaard grijpende.)
U beschermt deez sterke hand.
| |
[pagina 781]
| |
maria.
Ach, Hanna, blijf bij mij! Red me uit zoo schrikbre handen!
Voor welk een Heilige zal ik mijne offers branden?
Waar vinde ik op deze aard' de rust, die mij ontsnelt?
Daar binnen dreigt de moord; hier buiten is geweld!
(Zij vertrekt met kennedy.)
| |
Zevende Tooneel.
mortimer, paulet, drury. Gevolg, over het tooneel ijlende.
paulet.
Haalt alle bruggen op; doet alle poorten sluiten!
mortimer.
Wat is 't, mijn dierbare Oom?
paulet.
Moet ik het ijslijke uiten?
Waar is de moordnares? Een enge kerker zal...
mortimer.
Wat is er dan gebeurd? Verklaar u! Welk geval?...
paulet.
Ach! Englands Koningin is op den weg doorstooten,
In 't midden van haar volk, omgeven van haar grooten!
(Hij vertrekt.)
| |
Achtste Tooneel.
mortimer, terstond daarna okelly.
mortimer.
Ben ik uitzinnig? Hoe! ging daar niet iemand heen,
Die van 't vermoorden sprak der Koningin? Neen, neen,
Ik heb gedroomd! Wie komt? Okelly? Laat ons hooren....
okelly.
Vlugt, Mortimer! ontvlugt; want alles is verloren!
mortimer.
Wat is verloren? Spreek!
okelly.
Mijn vriend, ach, vraag niet lang!
Wees op uw vlugt bedacht, of vrees uw' ondergang!
| |
[pagina 782]
| |
mortimer.
Waarom toch?
okelly.
Vraag niet meer! Souvage, in woede ontstoken,
Heeft deze daad begaan.
mortimer.
Dus heeft men waar gesproken?
okelly.
De waarheid. Vlugt, mijn vriend! o, Red u voor haar magt!
mortimer.
Elizabeth op weg naar Londen omgebragt?...
okelly.
Wie zegt dat?
mortimer.
Heb ik niet uit uwen mond vernomen...?
okelly.
Neen, Mortimer, zij leeft; zij is den dood ontkomen!
mortimer.
Zij leeft?
okelly
De stoot was mis; de mantel hield hem af.
Hij stuit op ons terug, en opent ons het graf.
mortimer.
Zij leeft?
okelly.
Zij leeft, helaas!
mortimer.
Wie heeft zoo onbezonnen
Een razend werk, als dit, ontijdiglijk begonnen?
okelly.
Het was een Barnabiet, die, onlangs uit Toulon
Gekomen, dit bestaan, tot ons verderf, verzon.
Hij wilde langs dien weg de martelkroon behalen,
En met één' enklen slag Gods Kerk doen zegepralen.
Aan zijnen Priester slechts ontdekte hij de daad,
Die op den grooten weg volbragt werd zonder baat.
mortimer (na een lang stilzwijgen.)
Een grimmig noodlot doet ook onze hulp u derven,
Rampzalige Vorstin! Ja, nu, nu moet gij sterven!
Uw Engel zelf heeft u een' wissen val bereid.
| |
[pagina 783]
| |
okelly.
Zeg mij, op welk een wijz' zoekt gij uw zekerheid?
Ik zal, zoo 't mij gelukt, den weg naar 't Noorden kiezen.
mortimer.
Ga! God bescherme uw vlugt! Ik kan niets meer verliezen.
Ik blijf, en red ik haar noch hare vrijheid meer,
Zoo vlije ik mij ter dood op haren lijksteen neêr.
1826.
|
|