dochter uit het Oostenrijksch Keizershuis, zijne magt op eenen vasten en onbewegelijken grondslag heeft gevestigd; ik zal den man zien, die daden en krijgsbedrijven verrigt heeft, bij welke die van alle vreegere eeuwen in de schaduw staan, ja als in het niet wegzinken; ik zal eenen man zien, als 't ware eenig in de geschiedenis van vroegere en latere tijden! Er waren, naar mijn oordeel, wel vele punten van vergelijking tusschen napoleon en julius cesar. Ik had steeds bij beiden groote ervarenheid in het krijgswezen gevonden; snelle togten, die den vijand overrompelden, die de zege beslisten. Napoleon wist zijne soldaten door aanspraken tot heldenmoed en tot verduring der grootste vermoeijenissen en ontberingen te ontvlammen; ook cesar had die kunst meesterlijk verstaan. Fijn en geslepen was steeds de staatkunde van julius cesar geweest; napoleon stond hierin met hem gelijk, zoo hij hem niet nog verre overtrof. Nu, beide waren immers ook in het vaderland van eenen machiavelli geboren! -
Wat mij echter napoleon steeds boven julius cesar deed stellen? Cesar was van eene magtige Patrieische familie geboren, en werd door zijne geboorte en betrekkingen van rang tot rang verheven; de arme Elève van Brienne moest zichzelven verheffen.
Ik trad de Audientiezaal binnen; ik zag napoleon, en hoorde hem met zulk eene bewonderenswaardige vlugheid over duizend onderwerpen spreken, Regtsgeleerdheid, Theologie, Geschiedenis, Hierarchij der Paussen, Physica, Mathesis, oude en nieuwe Talen, Moraal, Tolerantie, enz. enz. enz. dat de gedachte bij mij opkwam: welk een buitengewoon mensch! Zoo over alles te kunnen spreken, al is het dan ook maar oppervlakkig, - waarlijk, dit voorondersteit eene buitengemeene kennis! Ware hier iemand, die, als een tweede brutus, de aarde van dien Overweldiger wilde verlossen, mij dunkt de dolk moest zijne hand ontzinken, bij het hooren van zulke schier over alles loopende vragen, bij zulke gezonde reflectiën!
Men had mij veel verhaald van den haast niet te verdragen blik, van den scherpen oogopslag, waarmede hij als in het hart van diegenen lezen wilde, die voor hem verschenen. Dit vond ik niet. Het was zeker geene tronie, op welke de domheid als geteekend staat; maar ook niets zeer buitengewoons. Waarlijk, het was niet die majestueuze, imposants