zaamheid en afzondering was den levendigen jongman ondragelijk. Lang zuchtte hij vergeefs om eenig levend schepsel tot gezelschap. Eindelijk was hij zoo gelukkig, eene jonge Rat, van het mannelijk geslacht, te vangen. Binnen weinige dagen was dezelve, ten gevolge van eene minzame bejegening, reeds zoo mak en vertrouwelijk geworden, dat hij niet meer poogde te ontsnappen. Weldra at hij alleen uit zijns vriends hand, en, wanneer deze arbeidde, kroop hij hem tusschen hemd en borstrok, waar hij uren lang stil bleef zitten. Bestendig koos hij de linkerzijde, hetzij wijl hij in de nabijheid van het hart meer warmte gevoelde, hetzij dat h***, bij het werken, met de regterhand meer beweging maakte. Spoedig werd ratinet (dien naam had h*** zijnen kweekeling gegeven) bij den Directeur bekend en geliefd. Aan zindelijkheid, echter, konde h*** hem niet gewennen, en werd hij deswege nu en dan met een klein stokje bestraft. Ongeveer eene maand, nadat deze stilzwijgende overeenkomst was ingegaan, had h*** het ongeluk, in zijne kastijding wat gestreng te zijn, en vergeten, het diertje drinken te geven; waarop ratinet (gelijk h*** zich uitdrukte) jeta son bonnet au-delà du moulin, en hem verliet. Wie beschrijft zijne smart? Een, twee, drie dagen, eene week verliep - ratinet kwam niet terug. Thans was h*** bedacht op het vangen en afrigten van eene andere Rat. Dit gelukte hem; maar dezelve
was ouder dan de vorige, en, hoewel van hetzelfde geslacht, ontbraken hem alle de goede hoedanigheden van ratinet. Hij werd wel tot zekere mate tam, ja at en dronk uit zijne hand; maar de snuggerheid en verkleefdheid van ratinet ontbraken hem te eenemaal. Eenige weken had hij echter hem gezelschap gehouden, toen h*** op zekeren avond in het donker op zijne legerstede zat, en nevens hem zijne Rat No. 2. Op eens verneemt hij aan zijne voeten een geruisch, strekt zijne hand uit, en ziel ratinet loopt hem haastig tegen den arm op, en wipt terstond, trillende van blijdschap, in het welbekende plaatsje aan zijne borst. H*** verklaart, dat hem eenmaal het wederzien eener minnares niet meer verrukt had. Ratinet kroop nu, ouder gewoonte, met h*** onder zijne deken, toen deze zich ter rust begaf. Des anderen morgens, toen de beide diertjes elkander ontmoetten, staarden zij elkander lang aan; maar geene jaloezij of vijandschap greep tusschen hen plaats, en zij aten en dronken vertrouwelijk te zamen,