Een paar bijzonderheden, rakende den schilder David.
(Mémoires relatifs à la Famille Royale de France, pendant la Révolution, &c. II Tomes. Paris, 1826.)
David was lid van het bloedgerigt, dat lodewijk XVI ter dood veroordeelde; en dit was de oorzaak zijner verbanning, tijdens de herstelling der bourbons. Zoo iemand dien strengen maatregel verdiende, 't was david. Aan den Koning was de ondankbare de hulpmiddelen verschuldigd, om zich te Rome in zijne kunst te bekwamen. Zijne studiën volbragt hebbende, werd hem door het Hof een jaargeld geschonken, en, als kunstenaar, genoot hij de bescherming en begunstiging van alle de leden der Koninklijke familie. En deze man had de onbeschaamdheid van te zeggen, luid genoeg om door den ongelukkigen lodewijk, toen op de bank der beschuldigden gezeten, verstaan te worden: ‘Wel! wanneer zullen wij dit gepoederd hoofd onder de guillotine zien?’ - Op een' anderen tijd, in de hoeda-