Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1826
(1826)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Oorlog der Grieken en Gothen in Italië.Misschien heeft Italië nooit meer geleden, zoo wel door oorlog, en daaruit ontstaanden hongersnood en besmettelijke ziekten, als door verwoesting van de schoonste gewrochten der Oudheid, dan ten tijde van den vernielenden Oorlog, welken justinianus uit louter heerschzucht tegen de Gothen voerde, ten einde zich weder in het bezit van den ouden zetel des Romeinschen gebieds te stellen, en, ten koste van den bloei en bijkans van het bestaan van Rome, met waarheid den titel van Roomsch Keizer te kunnen voeren! - Hoewel wij aan den eenen kant de uitstekende talenten moeten bewonderen, waardoor belisarius zich, als Veldheer des Keizers, zoo ongemeen gunstig deed kennen, dat wij hem even zeer in het veld moeten bewonderen, als in zijne huisselijke betrekkingen beklagen, en bijkans verachten, - dezen roem erlangde hij niet dan ten koste van Italiës schier geheelen ondergang. Want de eigenlijke Grieken, of de vergriekschte Romeinen, die Konstantinopel en Thracië bewoonden, waren door verslapping en weelde ongeschikt tot den oorlog geworden, zoodat de Keizer een leger van allerlei Barbaarsche volken moest bijeenbrengen; Wilden, die de oude hoofdstad zijns Rijks aan de handen van reeds beschaafde Duitsche volken moesten ontrukken. Daar zag men, zelfs in de lijfwacht van belisarius, Herulers, woeste krijgsknechten, mede uit de Duitsche bosschen oorspronkelijk; Massageten of Hunnen, waarschijnlijk stamverwanten der Kalmukken en Mongolen, met boog en pijl gewapend; Isauriërs, een wild bergvolk uit Klein-Azië, hetwelk langen tijd, door | |
[pagina 631]
| |
zijne invallen, zelfs voor het Rijk van Konstantinopel geducht was; Mooren uit de woestijnen van Afrika, en andere Barbaren. Het is te begrijpen, dat een Oorlog, die twintig jaren duurde, met zulke troepen, tegen pas aan de barbaarschheid ontsnapte, nog altijd ruwe en thans getergde vijanden, die voor het bestaan of niet bestaan van hunnen Staat moesten strijden, gevoerd, niet anders dan hoogst vernielend kon zijn. Het verschil tusschen de toenmalige en tegenwoordige wijze van oorlogvoeren is treffend. Men ontziet thans, doorgaans, het eigendom van den vreedzamen burger en landbouwer, behalve het gedeelte, 't welk de oorlog daarvan noodzakelijk vordert, en men straft (buiten eigen' tegenstand des Volks) overtredingen der krijgstucht gestrengelijk. Maar in dien tijd beschouwde men zoo iets als minder noodzakelijk: de hoofdzaak was, een land te hebben; of dit plaats had met verlies van het éénige, dat aan een land waarde geeft, was hetzelfde. Dus werden gedenkstukken van oude kunst, door beide partijen, als gewone steenen gebruikt, (juist gelijk tegenwoordig de Turken, zelfs te midden van den Vrede, nog doen) waterleidingen vernield of als muren gebruikt, grafgestichten in torens veranderd, standbeelden in stukken geslagen, het metaal derzelven gesmolten, om tot de stormtuigen te dienen, en zelfs de oud-Romeinsche bewonderenswaardige straatwegen werden opgebroken, om steenen tot den strijd te vinden. Het was toen, dat het beroemde graf van hadrianus (Moles Hadriani) aan den Tiber, door den Koning der Gothen, totila, in de nog bestaande vesting (het kasteel St. Angelo) veranderd werd. Toen de Gothen Rome belegerden (537), deed belisarius alle vrouwen, kinderen en slaven, een ontzaggelijk heir, ter zee of te land uit die nog verbazend groote stad vertrekken. Zijne soldaten hadden niets dan brood; de Romeinsche burgers zelfs dat niet: zelfs verkochten zij in 't geheim stukken vleesch van aan ziekte gestorvene muilezels! - In Romes tweede beleg (546) at men doode paarden, honden, katten, muizen, zemelen, gras, en de brandnetels, die tusschen het puin van de oude hoofdstad der wereld groeiden. Een nieuwe vijand vermeerderde deze rampen. De Franken, voorouders der tegenwoordige Franschen, deden eenen inval in Italië, beloofden beurtelings aan beide partijen hulp, en deden intusschen aan beide de vreesselijkste verwoestingen ondergaan. Milaan werd geheel en al met den grond gelijk gemaakt; er sneu- | |
[pagina 632]
| |
velden, volgens procopius, (die echter zekerlijk overdrijft, of misschien het geheele Regtsgebied der stad bedoelt) driemaalhonderdduizend menschen. Genua was in hetzelfde geval, en daar zag men vrouwen en kinderen bij de nog gedeeltelijk heidensche Franken, in de legerplaats van den Allerchristelijksten Koning, zoo als gibbon aanmerkt, als menschenoffers aan de Afgoden slagten. Er ontstond zulk een hongersnood, dat de veroveraars zelve, hoewel midden in den buit, het vleesch van ziek geworden beesten moesten eten, en een derde des legers aan den rooden loop verloren. Vijftien jaren later werd hetzelfde tooneel door een ander leger van heidensche Alemannen en Franken herhaald. De eersten plunderden of ontwijdden voornamelijk kerken en kloosters, en offerden paardenhoofden aan hunne Godheden. - Met hunnen aftogt, en de vroegere onderwerping der Gothen (553, 554), eindigde deze verschrikkelijke Oorlog, die bijkans eene woestijn achterliet. Volgens procopius waren er alleen in het landschap Picenum, de tegenwoordige Mark van Ancona, vijftigduizend landbouwers van honger gestorven; nog meer in de zuidelijke gewesten. Men gebruikte, gelijk in de tijden van het nog barbaarsche Griekenland, eikels, in stede van brood. Procopius zag zelf eene verlatene wees aan eene geit zuigen. Vrouwen zelfs veranderden uit honger in furiën. Twee derzelven hielden een moordhol onder den naam van eene herberg, waarin zij zeventien reizigers vermoordden en opaten; zij werden door den achttienden ontdekt. Wanneer men de begrooting van procopius letterlijk moest opvatten, zou Italië niet minder dan ruim vijftien millioenen inwoners verloren hebben; een getal, 't welk het tegenwoordig naauwelijks meer bezit. Dit alles was het gevolg der zucht van den hooggeroemden justinianus, om weder te Rome te kunnen regeren; en toch bezocht hij nimmer die zoo duur gekochte stad! Het is de groote vraag, of de compilatie van het Romeinsche Regt door dien Keizer wel tegen eene misdaad van gekwetste menschheid, gelijk zulk een Oorlog, kan opwegen. | |
De Paus onder justinianus.De Lezer zal vragen, hoe zich onder dit alles de Paussen gedroegen? Men bevroedt gereedelijk, dat deze knechten der knechten Gods toen nog geene wereldlijke Vorsten waren, en nog minder heerschappij over de hoogste Magten der wereld | |
[pagina 633]
| |
beweerden te hebben. Silverius was Bisschop te Rome, toen belisarius meester der stad was. Hoezeer nu silverius daartoe had bijgedragen, was hij echter, in het Godgeleerde, over verschilstukken, die zoo ellendig zijn, dat wij daarmede onze lezers niet durven bezig houden, met de beruchte Keizerin theodora, die wij vroeger hebben leeren kennen, oneen. Nu was er op dat oogenblik een Diaken, met name vigilius, te Konstantinopel; een man, die gereed was om alles voor eer en hooge waardigheden te doen, en die steeds uitzag, van waar de hoslucht waaide. Hij had zich reeds vroeger gevleid, de Pauselijke waardigheid te zullen erlangen; dit was hem gemist, en nu ontbood hem theodora. Haar voorstel was, dat hij de Kerkvergadering van Chalcedon verwerpen, dus de twee Naturen in christus veroordeelen, en derhalve haar geloof zou doen zegevieren. De man was dadelijk gereed, en ontving nu nog een geschenk van zevenhonderd goudstukken. Terstond vertrok hij naar Rome, gaf belisarius eenen brief van de Keizerin over, en beloofde daarenboven aan hem of zijne vrouw een geschenk van tweehonderd goudstukken, zoo hij hem behulpzaam zijn wilde. Waarschijnlijk zou de doorluchtige Veldheer het niet gedaan hebben; maar hij was bang voor zijne vrouw, en leende zich dus tot werktuig der schandelijkste daad. Paus silverius werd, op beschuldiging van gemeenschap met den vijand, (na herhaalde keeren gewaarschuwd te zijn, dat hij de Keizerin moest gehoorzamen) voor den Veldheer gebragt, die aan de voeten zijner Echtgenoote zat. Zij sprak hem aan over zijn gewaand verraad, maar wachtte zijn antwoord niet af. Hij werd van zijn Bisschoppelijk gewaad beroofd, in een monnikskleed gestoken, en zonder uitstel naar Patara, in Lycië, in ballingschap gezonden. Toen ontving vigilius den prijs zijner gedienstigheid en mildheid. Silverius werd naderhand nog door den Keizer naar Rome teruggezonden, maar door antonina en haren gehoorzamen Echtgenoot in handen van vigilius gesteld, die hem naar een woest eiland zond, van waar hij door honger (volgens liberatus) of door het zwaard (volgens procopius) werd ter dood gebragt. Nu was vigilius Paus; maar hij bespeurde weldra, dat de Keizer het gevoelen zijner Echtgenoote niet deelde, en, met de Kerkvergadering van Chalcedon, in christus twee Naturen stelde Dadelijk is de man nu, | |
[pagina 634]
| |
hetgeen men toen Katholijk of regtzinnig noemde. Maar justinianus was zoo geheel in godgeleerde twisten verdiept, en op het laatst zoo veranderlijk, dat het ook den beleefdsten hoveling moeijelijk viel, hem bij te houden. De Keizer, weder naar zijne lieve theodora luisterende, vervloekte den brief van zekeren ibas. De Paus vervloekte dien mede. Justinianus vervloekte theodoretus, een' voorlang gestorvenen vriend van den Bisschop nestorius. De Paus was de Echo dier verdoemenis. Het Hof van Konstantinopel zond theodorus, - den leermeester van dien beroemden Kerkleeraar, - zoo veel in dat Hof was, ter Helle. De Paus wilde hem geen oogenblik ophoudenGa naar voetnoot(*). Maar ook de gedweeste hovelingen zien toch niet enkel naar den hoek, waaruit de vorstelijke gunst of ongunst waait, maar ook een weinig naar den publieken geest, waarvan zij de kracht kennen. Nu was die geest destijds, wat het geheele Volk betrof, ten sterkste tegen de strekking gerigt, die de Keizerlijke leerstellige Godgeleerdheid thans begon te nemen. Vigilius werd zwaar berispt. De Afrikaansche Bisschoppen zetteden dien van Rome uit de gemeenschap der Katholijke Kerke, (behoudens berouw en boete) omdat hij den Keizer te wille geweest wasGa naar voetnoot(†). Het geheele Westen dacht eveneens. Nu zag de Paus, dat hij te verre gegaan was. Hij hield zich dus, alsof hij nooit de zoogenoemde drie door den Keizer verdoemde hoofdstukken afgekeurd had; en, toen de Keizer hem naar Konstantinopel tot eene Kerkvergadering riep, draalde hij opzettelijk, niet wetende wat te doen. Eindelijk kwam hij daar aan, en moest nu wel zichzelven gelijk blijven. Doch de Keizer zond hem eens en tweemaal in hallingschap: toen bezweek zijne standvastigheid; hij vervloekte en verdoemde andermaal alles, wat de Keizer hebben wilde, werd nu losgelaten, en stierf, op reis naar Rome, te Syrakuse. Hij had eene uitstekende plaats in het Dictionnaire des Girouettes verdiend. Zijn opvolger was pelagius, die hem in alle zijne veranderingen en omkeeringen getrouwelijk gevolgd was, eerst de drie hoofdstukken, die men verdoemen wilde, ten sterkste verdedigd had, en nu, om Paus te worden, die weder zoo sterk als de Keizer verdoemdeGa naar voetnoot(‡). Maar de Italiaansche Geestelijkheid wilde | |
[pagina 635]
| |
hem niet aannemen; geene drie Bisschoppen werden er (volgens den eisch) gevonden, om hem te verkiezen; toen maakte men, voor de leus, eenen Priester tot Bisschop; het getal was er nu, en de bestemde Paus kon geordend worden. Hij trachtte nu den Veldheer narses, die in Italië bevel voerde, te bewegen, om alle Bisschoppen van Italië, die geen deel hadden genomen in zijne verkiezing, te laten vastzetten; maar dit legerhoofd beschaamde Zijne Heiligheid; hij bezigde niet dan middelen van overreding. Men moet weten, dat die zelfde leer, welke toen een Paus doordrijven wilde, doch waartegen de Geestelijkheid zich verzette, thans algemeen door de Roomsche Kerk zelve is afgekeurd. Welk een bewijs voor de onfeilbaarheid der Heilige Vaders van Rome! |
|