sisch) en Feuer, enz. Ja net verrijkt de taal, indien men alle klanken, welke een woord aanneemt, onderling bezigt; en dus durven wij gerustelijk ook rieken en ruiken beiden, als in beteekenis volkomen gelijk, aannemen.
Grimlagchen en glimlagchen. Deze twee werkwoorden verschillen in beteekenis. Het eerste is, bitter den mond als tot een' lach vertrekken; het andere is, zoet en vriendelijk, doch tevens maar even lagchen, gelijk het Hoogduitsche lächeln, het Engelsche to smile en het Deensche at smile. Het werkwoord grimlagchen komt af van het zelfstandig naamwoord grim, waarvan nog grimmig, en dit schijnt verwant met gram en gramstorig, schoon de Hoogduitsche beteekenis van Gram en Grimm niet dezelfde is. Beiden zijn misschien een oude Skandinavische uitgang; terwijl echter het Deensche graad (smart), gelijk meermalen in die taal het geval is, den oud IJslandschen uitgang in n voor den Teutonischen in d of t verwisselt. Met grim is ook verwant het Fransche grimace. Het werkwoord glimlagchen, daarentegen, stamt af van glim of glimp; vanhier het werkwoord glimmen. Over het algemeen is het opmerkelijk, dat vele woorden, beginnende met gr, gelijk grijnen, grienen enz., eene treurige, vele met gl daarentegen eene aangename en goede beduiding hebben, b.v. gleed, glans en meer anderen.
Kerel. Dit woord is in zijne eigenlijke beteekenis een stout en dapper man; vanhier is het tot een eigennaamwoord verheven, (karel.) Hetzelfde is, gelijk met meer woorden plaats heeft gehad, door letterverzetting veranderd in rekel, dat hetzelfde bednidt, waarom het op den hond, als een trouw en voor zijnen meester dapper beest, is overgebragt. Zulk een' hond, aan eenen ketting of band gelegd, noemde men een bandrekel. Van de letterverzetting vindt men in het Nederduitsch zeer vele voorbeelden, zoo als: ors (bij melis stoke en zijne tijdgenooten) (in het Engelsch horse) in ros, born in bron, barnen in branden (in het Hoogduitsch brennen), terp in trap, stam in mast, enz. Men vergel ke hierbij huidecoper, Proeven van Taal- en Dichtkunde, D. III, bl. 159, siegenbeek, Verh. over de Nederd. Spelling, bl. 42, en ten kate, Aanleiding tot de kennis enz. der Nederd. Spraeke, D. I, bl. 631.
U.
v.d.b.