Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1826
(1826)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNieuwe ophelderingen, aangaande het beruchte proces over den collier.Prins lodewijk van rohan, een der aanzienlijkste personen van Frankrijk, Groot Aalmoezenier, Kardinaal en Bisschop van Straatsburg, was in het jaar 1772 Gezant te Weenen geweest, en had zich toen den bittersten haat der Aartshertogin maria antoinetta, Dochter vande groote maria theresia, en vervolgens Gemalin van lodewijk XVI, op den hals gehaald, uit hoofde van de beleedigende berigten, die hij in zijne depêches aangaande haar had medegedeeld, en die ter kennisse dier Vorstin gekomen waren. Hij had zich niet ontzien, in dezelve te verklaren, dat hare coquetterie geene palen kende, en haren minnaren een gelukkig slagen verzekerde; eene onbezonnenheid, welke zij, Koningin geworden zijnde, gelijk men kan beseffen, hem | |
[pagina 574]
| |
nooit vergaf. Zij liet hem derhalve aan het Hof telkens den sterksten afkeer blijken; en hij wist, dat zij drie brieven, welke hij haar had geschreven, ongeopend had laten liggen. Even vruchteloos bleven steeds zijne verdere pogingen, om de gunst der Koningin te herwinnen; en het was algemeen bekend, dat hij geen offer te zwaar zoude achten, om eindelijk dit gewenschte doel te bereiken. Deze omstandigheid maakte zich zekere Gravin de la motte valois, eene onechte nakomelinge uit het Koninklijke huis van dien naam, die te Parijs woonde, en door intrigues en bedrog hare ongunstige uiterlijke omstandigheden zocht te verbeteren, ten nutte, om den Kardinaal in haar net te lokken, door hem te vleijen met de hoop op eene verzoening met de Koningin. Er bevond zich toen te Parijs een beroemde juwelier, böhmer genaamd, die aan de Koningin, vóór een' geruimen tijd, juweelen oorringen, en girandole, van ongemeene schoonheid, zoo wel met betrekking tot de grootte der steenen, als tot de helderheid van het water, verkocht had. Thans (1784) was het hem gelukt, met behulp van meer andere juweliers, eene halsketen uit diamanten zamen te stellen, die in grootte, juiste evenredigheid en schoonheid aan de oorringen niets toegaven. Dit halssnoer, voor hetwelk de aanzienlijke som van 1,800,000 livres (omtrent 900,000 gulden) gevraagd werd, veroorzaakte te Parijs veel gespreks, en men zeide, dat de Koningin het wilde koopen. De Gravin de la motte, hiervan onderrigt, liet zich bij den Kardinaal aanmelden, die haar gehoor verleende; bij welke gelegenheid zij haar ontwerp aanving met zijne voorspraak voor eene afstammelinge uit het huis van valois te verzoeken. Zonder in den eigenlijken zin schoon te zijn, was de Gravin begaafd met alle de bevalligheden der jeugd. Een gelaat, op hetwelk opregtheid van hart te gelijk met schranderheid van geest geteekend waren, eene innemende voordragt, gepaard met de grootste nederigheid bij eene zoo hooge afkomst, maakten op het gevoelige hart van den Prins van rohan eenen diepen indruk. Hij wees haar, op haar verzoek, den weg aan, om bij de Koningin zelve te worden toegelaten, en was door haar als betooverd. Bij eene tweede zamenkomst gelukte het haar, hem te doen gelooven, dat zij, als eene afstammelinge uit het geslacht der valois, bij maria antoinetta met buitengewone blijken van achting ontvangen was, en verlof had verkregen, bij haar op nieuw hare | |
[pagina 575]
| |
opwachting te mogen maken. De Kardinaal kwam nu op het denkbeeld, dat de Gravin de geschikte persoon was, om den grond te leggen tot zijne verzoening met de Koningin; en het behoeft naauwelijks gezegd te worden, hoe gaarne zij zich zulks liet welgevallen. Na verloop van een geruimen tijd, gedurende welken zij voorwendde, herhaalde malen bij de Vorstin te zijn toegelaten, bragt zij hem eindelijk de zoo gewenschte tijding, dat het haar gelukt was, den naam des Kardinaals in het gesprek te vlechten, en melding te maken van zijne verdiensten en zijn opregt verlangen, om in hare verbeurde gunst hersteld te worden, en dat zij verlof verkregen had, om haar een geschrift te zijner verdediginge aan te bieden. Rohan werd in dezen strik te ligter gevangen, van wege zijn vurig verlangen naar eene verzoening. Hij stelde der Gravinne het geschrift ter hand, en ontving binnen weinige dagen een briefje van de Koningin, wier hand zekere villette, die zich tot deze ongehoorde intrigue wel wilde laten gebruiken, op de misleidendste wijze had nagebootst. Het was van den volgenden inhoud: ‘Ik heb uwen brief gelezen, en ben verheugd, u niet meer schuldig te bevinden. Het verzochte gehoor kan ik u echter nog niet toestaan. Zoodra de omstandigheden mij hetzelve veroorloven, zal ik het u laten weten. Ik reken intusschen op uwe geheimhouding.’ - De blijdschap des Kardinaals over dit vermeende gelukkig gevolg kende geene palen; er kwam volstrekt geen vermoeden van bedrog bij hem op, en hij stelde der Gravinne andermaal een' brief aan de Koningin ter hand, verkreeg door haar op nieuw een gepast, doch weder bedriegelijk nagemaakt, antwoord, en werd dagelijks meer in dezen strik verward. Tot zijn nog grooter ongeluk verscheen toen juist cagliostro in Frankrijk. Deze merkwaardige man, wiens geschiedenis nog steeds in vele opzigten zoo raadselachtig is, wist den Kardinaal spoedig tot zich te lokken, om zijn geloof aan wonderen, waartoe de vermeende, spoedig bewerkte, verzoening der Koningin zoo oogenschijnlijk behoorde, te versterken. Cagliostro stelde zich, in zijne geheele wijze van handelen, ten doel, de algemeene opmerkzaamheid op zijn' persoon te bepalen. Niemand begreep, vanwaar hij de groote sommen trok, die zijne dagelijksche aanzienlijke verteringen en zijne aan verkwisting grenzende weldadigheid omtrent armen enz. vorderden; want men zag geen' wissel, geen' krediet- | |
[pagina 576]
| |
brief, niets dergelijks. Wanneer personen van aanzienlijken stand zich bij hem aanmeldden, verhief hij zich tot eene hoogte van trotschheid, die zij naauwelijks in staat waren te bereiken, en zij moesten het als eene groote gunst aanmerken, indien zij tot een gehoor bij hem werden toegelaten. Hij gaf zich uit voor een' Egyptenaar, ingewijd in de geheimenissen der Magi, en voornamelijk in de kunst, om alle ziekten te genezen en het menschelijke leven te verlengen. Inderdaad had hij onderscheidene genezingen verrigt, welke aan het wonderdadige grensden. Aan dezen mensch vertrouwde nu de Kardinaal, zoodra hij eenigzins gemeenzaam met hem was geworden, zijne betrekking tot de Gravin de la motte en de Koningin; en cagliostro voorspelde hem, in eene profetische geestvervoering, het gelukkigst gevolg dezer onderhandeling. Op zoodanige wijze vond de Gravin eenen onverwachten steun in hare ontwerpen tot misleiding van den ligtgeloovigen Kardinaal, en zij waagde het nu, hem te betuigen, dat de Koningin haar in het geheim gezegd had, dat zij vurig wenschte, het halssieraad van den juwelier böhmer te bezitten; maar dat zij zich op het oogenblik niet in staat bevond, om het te betalen. Zij voegde er bij, dat zij den Kardinaal een bewijs van hare bijzondere genegenheid wilde geven, door hem den aankoop van hetzelve voor hare rekening, hoewel zonder vermelding van haren naam, op te dragen; terwijl hij daarentegen, door eene schriftelijke volmagt, waarin de termijnen van de teruggave der voorgeschotene sommen zouden bepaald zijn, gewaarborgd zoude worden. Dit voorstel was andermaal ondersteund door een' verdichten brief van maria antoinetta. Prins rohan, die een blind vertrouwen stelde in de listige de la motte en den raadselachtigen cagliostro, toonde zich oogenblikkelijk daartoe bereid, en trad met den juwelier böhmer in onderhandeling (Januarij 1785); spoedig daarna werd hem de boven vermelde verdichte volmagt overhandigd. Hierdoor volkomen gerust gesteld, sloot hij den koop tegen eene som van 1,600,000 livres (omtrent 800,000 gulden), welker betaling in termijnen bepaald werd, teekende daarop wissels, en zag zich den 1 Februarij in het bezit der halsketen. De Gravin had dezen dag gekozen, dewijl dezelve bestemd was tot de viering van een groot feest aan het Hof te Versailles, alwaar zij eene woning had, en bij welke ge- | |
[pagina 577]
| |
legenheid de Koningin zich, zoo het heette, met de halsketen wenschte te versieren. Een kamerdienaar zoude tegen den avond zich uit het slot begeven en het halssnoer overnemen. De Kardinaal woonde dit tooneel achter de glasdeur van een kabinet in persoon bij. Op het bepaalde avonduur trad de zoogenaamde kamerdienaar der Koningin, die niemand anders was dan een der medestanders van de Gravin, binnen, met de woorden: de la part de la Reine, nam het halssieraad over, en - verdween. Rohan meende intusschen de hem welbekende trekken van een' bediende, die hem op het slot reeds meermalen ontmoet was, onderscheiden te hebben; en, ten einde den Kardinaal alle wantrouwen deswege te benemen, stelde de Gravin nog eene andere list in het werk. Zij had, namelijk, opgemerkt, dat de Koningin, bij het gaan door de galerij, van hare kamer naar de kapel leidende, in de nabijheid van zekere ovaalronde deur gewoonlijk eene buiging met het hoofd maakte. Overeenkomstig hiermede wist zij den Kardinaal te overreden, zich ter bestemder tijd in de nabijheid dezer deur te bevinden, waar hem alsdan maria antoinetta, door eene buiging met het hoofd, een geheim teeken der ontvangst van het kostbaar stuk zoude geven. De gewone buiging met het hoofd volgde werkelijk, en de Kardinaal, onnoozel genoeg, om daaraan de beteekenis te hechten, welke de Gravin daaraan had gegeven, was nu als in den hemel verplaatst; terwijl zij zelve, van het welgelukken van haar ontwerp verzekerd, en met het oogmerk om zich de omstandigheden nog verder ten nutte te maken, zich vlijtig bezig hield met de ontsnoering der halsketen, waarvan zij de steenen door hare bedienden van tijd tot tijd liet verkoopen, de daarvoor verkregene sommen telkens in de bank van Londen uitzettende. De bedriegelijke handelingen der Gravin de la motte met den Prins van rohan werden door de omstandigheid nog te meer begunstigd, dat zij, behalve hare woning te Versailles, nog een huis te Bar sur-Aube bezat, werwaarts zij zich dus, zonder dat dit in het oog liep, meermalen konde begeven. Hier verscheen zij zelfs met een klein gedeelte der diamanten versierd, en wist de verwondering, over de spoedige verbetering van hare tijdelijke omstandigheden, te doen ophouden door het voorgeven, dat het haar eindelijk gelukt was, in hare hoedanigheid, als afstammelinge uit | |
[pagina 578]
| |
het huis van valois, de Koningin voor zich te winnen. Ten einde echter alle mogelijke voorzorgen te gebruiken tegen eene teleurstelling harer plannen van de zijde des misleiden Kardinaals, wist zij dezen tot eene reize naar zijne landgoederen in den Elzas te bewegen; daar zij hem, in een briefje van de Koningin, Hoogstderzelver verlangen te kennen gaf, dat hij zich voor eenigen tijd zoude verwijderen, ‘ten einde,’ gelijk het heette, ‘haar gelegenheid te geven, om intusschen zekere maatregelen tot zijne verheffing tot den post van eersten Minister te kunnen voorbereiden. De Kardinaal vertrok werkelijk. Intusschen had de Baron van breteuil, toen Minister van het Koninklijk huis, en een even ijverig aanhanger der Koningin als verklaard vijand van den Prins van rohan, vernomen, dat harer Majesteits naam bij den aankoop van het halssieraad bij den juwelier böhmer misbruikt was geworden, en haastte zich, om de Koningin van deze onbetamelijke handelwijze kennis te geven. Maria antoinetta, niets vermoedende van het bedrog, waarvan de Kardinaal het slagtoffer was, en slechts aan haren diepgewortelden haat tegen hem gehoor gevende, was, met regt, geweldig verstoord. Intusschen werd, op den raad van breteuil en haren voorlezer, den Abt vermond, besloten, den naderenden eersten termijn van 400,000 livres der betaling van het halssieraad af te wachten, om, wanneer deze, gelijk te verwachten was, door den zeer in schulden stekenden Kardinaal niet dadelijk voldaan werd, des te zekerder maatregelen tegen hem te kunnen nemen. Rohan kwam omtrent dezen tijd te Parijs terug, en, niet in staat zijnde om de bovengemelde som bijeen te krijgen, deelde hij aan de Koningin zijne verlegenheid in een briefje mede, hetwelk, als gewoonlijk, door de handen der Gravin ging; waarop hij, door haar, ten antwoord kreeg, dat men zich bezig hield met het bijeenbrengen van een fonds ter aflossing; maar dat men, ingevalle van onvoorziene teleurstelling in dezen, staat maakte, dat hij de gelden zoude voorschieten, daar de termijn volstrekt niet verloopen mogt zonder betaling. Men ziet, met welk eene bijna helsche list de doortrapte Gravin haar slagtoffer wist te ketenen. Het verdichte antwoord der Koningin gaf den Kardinaal aanleiding, zich tot den Schatmeester, st. james, een man van onmetelijk | |
[pagina 579]
| |
rijkdom, te wenden, en dezen het geheim toe te vertrouwen. St. james betoonde zich ook werkelijk tot het verlangde voorschot bereid, en de Kardinaal gaf van dit gunstig gevolg weder, langs den gewonen weg, berigt aan de Koningin. Doch op eens begon Prins rohan zich te verwonderen, dat de Koningin, in weerwil van dezen nieuwen dienst, en van den vriendelijken toon in hare brieven, ten aanzien van haar persoonlijk gedrag niets veranderd was; hare houding jegens hem, wanneer hij aan het Hof voor haar verscheen, was gestrenger dan ooit, en hij deed deswege aan de Gravin de bitterste klagten. Deze doortrapte vrouw ondernam het, hem, door een nieuw bedrog, van zijne twijfelingen grondig te genezen. Hij kreeg weldra een briefje van de Koningin, waarin zij zich beklaagde, hem nog niet openlijk de gewenschte bewijzen harer welwillendheid te hebben kunnen geven, maar hem, in vergoeding daarvoor, in een der boschjes van het park van Versailles, des avonds tusschen 11 en 12 ure, een onderhoud beloofde. De Gravin, moet men weten, had op de promenade van het Palais-Royal, te Parijs, eene Actrice, d'oliva genaamd, opgemerkt, welker gestalte en gelaatstrekken veel gelijkheids met die der Koningin hadden. Men wist haar te beduiden, dat de kleine rol, die zij spelen zoude, aan de wenschen van het Hof te gemoet kwam, terwijl er slechts eene scherts bedoeld werd; en zoo werd de toestemming van eene persoon, die van hare bekoorlijkheden leefde, tegen eene belooning voor geld, spoedig verkregen. Deze Actrice begaf zich derhalve (in het begin van Augustus 1785) in eene huurkoets naar Versailles, en hier werd haar het bedoelde boschje aangewezen, 't welk men den Kardinaal te voren insgelijks had aangeduid. De laatste verwachtte het gewenschte uur met een onbeschrijfelijk ongeduld. Op den bepaalden tijd verscheen de gewaande Koningin; zij fluisterde den volkomen misleiden Kardinaal, die haar eerbiedig de hand kuste, toe: ‘Ik ben over u tevreden; ik heb slechts een oogenblik tijd, om u te spreken. Spoedig zal ik u tot de hoogste gunst verheffen.’ - Op hetzelfde oogenblik verhief zich een, door de Gravin met opzet gelast en met de Actrice afgesproken gedruisch, waarop deze haastig zeide: ‘Daar komen Madame en Madame d'artois; ik moet mij verwijderen,’ - den Kardinaal eene roos aanbood, en verdween. Deze gebeurtenis, intusschen, verhaastte de ontknooping. | |
[pagina 580]
| |
Rohan, nu geheel gerustgesteld, drong bij st. james nog sterker, dan te voren, om geld aan, en deze wendde zich, om, tot betaling van zulk eene aanzienlijke som, te voren de uitdrukkelijke toestemming der Koningin te verkrijgen, tot haren, reeds genoemden, voorlezer, den Abt vermond, en den Minister breteuil. De Koningin, door hen van de zaak onderrigt, beschouwde de handelingen des Kardinaals als eene gaauwdieverij, met oogmerk om zich geld te verschaffen, waarbij haar naam misbruikt werd; en wist zij alzoo den Koning te overreden, hem gevangen te zetten en zijn proces te laten opmaken; echter werd er besloten, hem vooraf te hooren. Den 15 Augustus 1785, toen het geheele Hof in het kabinet des Konings te Versailles verzameld was, en ook de Kardinaal zich aldaar in pleeggewaad tegenwoordig bevond, gereed om zijne Majesteit ter misse te vergezellen, werd hij onverwachts in eene binnenkamer geroepen, waar hij zeer verrast was, ook de Koningin aan te treffen. De Koning vroeg hem terstond, zonder nadere inleiding: wat er gebeurd was met een halssieraad, hetwelk hij voorgaf voor de Koningin gekocht te hebben. Deze enkele vraag, onder dusdanige omstandigheden gedaan, deed een licht in zijne ziel opgaan. ‘Sire!’ riep de Kardinaal uit, ‘ik zie te laat, dat ik schandelijk misleid ben;’ en, zonder op eene vraag, hem inmiddels door de Koningin gedaan, te antwoorden, voer hij voort, zijne onschuld te bezweren. ‘Kardinaal!’ viel hem de Koning in de rede, ‘ik vind uwe ontroering over deze onverwachte ontdekking zeer natuurlijk. Wees bedaard, en opdat u noch mijne tegenwoordigheid, noch die der Koningin hinderlijk zij, zoo begeef u in het naaste vertrek, waar gij alleen zult zijn. Daar vindt gij papier, pen en inkt; schrijf alles op, wat gij aangaande de zaak weet, en geef u daartoe den benoodigden tijd.’ - De Kardinaal gehoorzaamde, schreef omtrent een kwartier uurs, en stelde, toen hij de kamer weder intrad, den Koning een geschrift ter hand. ‘Ik moet u thans aanzeggen,’ zeide daarop de Monarch, ‘dat gij in verzekerde bewaring zult gesteld worden.’ - ‘Sire!’ hernam de Kardinaal, hevig ontroerd, ‘ik zal mij altijd aan de bevelen van uwe Majesteit onderwerpen; maar bespaar mij den smaad van eene gevangenneming in mijn pleeggewaad en voor de oogen van het gansche Hof!’ - ‘Het moet zoo zijn,’ antwoordde lodewijk, hem ijlings verlatende. Op | |
[pagina 581]
| |
hetzelfde oogenblik gaf de ontbodene Baron van breteuil op de galerij, werwaarts zich thans de Kardinaal had begeven, het bevel tot zijne gevangenneming, 't welk door den Majoor van de Gardes-du-corps, d'agoust, ten uitvoer werd gebragt. Onder dit geleide, en wel op een' tijd, waarop hij in de kapel had moeten zijn, zag hem een zijner pikeurs uit het slot terugkomen, en maakte daaruit op, dat er iets buitengewoons moest zijn voorgevallen. Hij spoedde zich, zonder zijn voornemen aan iemand te openbaren, naar den stal, liet een paard zadelen, en reed in allerijl naar Parijs, waar hij zich terstond liet aanmelden aan het paleis des Kardinaals, met verzoek om tot deszelfs Vicaris, den Abt georgel, te worden toegelaten, die, van de gevangenneming des Kardinaals onderrigt, den tijd had, om alle papieren en stukken van eenig belang, en vooral eene roode portefeuille, welke de verdichte briefwisseling met de Koningin bevatte, te bergen. Des namiddags werd de Kardinaal in zijn rijtuig, onder het geleide van den Heer d'agoust, naar Parijs gebragt; en kort daarop vervoegde de Baron van breteuil, in zijn hotel aldaar, zich bij hem, om zijne papieren te verzegelen, en hem de, vroeger vermelde, vermeende volmagt der Koningin, tot aankoop van het halssieraad voor haar, waarop hij zich beroepen had, af te vorderen, die tegen eene quitantie werd afgeleverd. Na den avondmaaltijd, dien de Kardinaal in gezelschap van den Abt georgel en den Majoor d'agoust hield, maakte hem de laatste het bevel des Konings bekend, om hem nog dienzelfden avond naar de Bastille over te brengen. Inderdaad kwam de toenmalige Gouverneur derzelve, de bekende ongelukkige Graaf van launay, tegen middernacht, met zijn rijtuig, om hem derwaarts te geleiden. Insgelijks maakte men zich meester van de Gravin de la motte, die zich nog te Bar-sur-Aube bevond, van waar zij juist voornemens was zich naar Engeland te begeven. Zij werd, te gelijk met cagliostro, naar de Bastille gebragt. De Koning legde voor het overige, en men mag dit, ter eere van den ongelukkigen Monarch, niet verzwijgen, eene buitengewone gematigdheid aan den dag, bij het vervolgen dezer belangrijke zaak. Hij stelde den Kardinaal rohan de keus voor, om de beslissing over zijn lot aan deszelfs genade, of aan de uitspraak van een Geregts- | |
[pagina 582]
| |
hof over te laten, en liet het, toen hij het laatste verkoos, aan hem over, te bepalen, voor welke regtbank hij wilde teregtstaan. De Kardinaal koos het Parlement, en tot zijn' verdediger den Advocaat target. Ook werd hem vergund, de leden zijner familie bij zich te zien; en, in plaats van het hol in een van de torens der Bastille, hetwelk hem de haat des Barons van breteuil had toegedacht, werd den Gouverneur door den Koning volmagt gegeven, hem eene kamer in zijne eigene woning in te ruimen. Ondanks deze schijnbare begunstigingen, was echter de toestand des Kardinaals, bij den aanvang van het proces, verschrikkelijk. De verklaringen van böhmer en st. james waren stellig in zijn nadeel. De Gravin de la motte ontkende alles, en zocht zelfs cagliostro als medepligtige bij den aankoop van het halssieraad en het misbruiken van den naam der Koningin te doen voorkomen. Daarbij kwam het aandringen van den juwelier op betaling der hem verschuldigde som; slechts ter naauwer nood werd deze laatste bevredigd door het voorstel van een' naderen termijn van betaling. In deze hagchelijke gesteldheid van zaken verscheen bij georgel zekere Abt de junker, die zijne diensten aanbood, en zekeren Pater loth, een Franciscaner monnik, die in de nabijheid van de Gravin te Parijs gewoond en veel bij haar aan huis verkeerd had, tot getuige aanvoerde. Door dezen vernam men, dat villette de schrijver der aan de Koningin toegeschrevene briefjes en der volmagt tot den koop was geweest, en dat de Actrice d'oliva de rol der Vorstin in het park te Versailles gespeeld had; zelfs de huurkoetsier, die haar derwaarts gereden had, werd opgespoord. Te gelijker tijd gelukte het aan georgel's onvermoeide pogingen, den verkoop der diamanten te Londen en het beleggen der gelden voor rekening der Gravin te bewijzen. Men maakte zich van de Actrice d'oliva te Brussel meester, en van villette te Geneve, werwaarts zij gevlugt waren. Door hunne verklaringen begon zich de chaos dezer helsche intrigue eindelijk op te klaren. Tegen Pinksteren van het volgende jaar (1786) was eindelijk dit wijdloopig en zeldzaam proces zoo ver geïnstrueerd, dat het Parlement zich tot de uitspraak van het vonnis konde verzamelen. Geheel Parijs, ja men mag zeggen | |
[pagina 583]
| |
geheel Frankrijk, en zelfs Europa, had de gespannen aandacht gevestigd op den uitslag eener zaak, in welke een Koning voor de gekwetste eer zijner Gemalin tegen zijnen Groot-Aalmoezenier, Kardinaal en Bisschop, als aanklager optrad. Den 31 Mei 1786, om 9 ure des avonds, volgde, na eene laatste zitting van 18 uren, de uitspraak van het vonnis, waarbij de Kardinaal van alle en elke soort van aanklagt geheel werd vrijgesproken. De Gravin de la motte werd verwezen tot de straffe van het brandmerk op beide schouders met de letter V (Voleuse), en voorts veroordeeld, om het overige harer dagen in Salpetrière te worden opgesloten; villette werd uit het Rijk verbannen, hetwelk cagliostro insgelijks verlaten moest, en de Actrice d'oliva werd, na de regtspleging, in vrijheid gesteld. Den Baron van breteuil werd opgedragen, den Kardinaal bekend te maken, dat hij de Bastille mogt verlaten: naauwelijks was de laatste echter weder in het paleis te Straatsburg teruggekeerd, toen hem zijne ontzetting uit den post van Groot-Aalmoezenier en zijne verbanning naar de abdij Chaise-Dieu, in de gebergten van Auvergne, werd aangekondigd. Zoo groot de blijdschap was, waarmede in de hoofdstad zijne geregtelijke vrijspraak werd aangehoord, even sterk was de ontevredenheid over dezen maatregel aan het Hof. Intusschen was het toch onmogelijk, dat hij zijnen post behield; en, wat zijne verbanning naar de abdij betrof, had hij dezelve rijkelijk verdiend. De Koningin, slechts gehoor gevende aan het gevoel harer beleedigde eer, was buiten zichzelve over den uitslag van het proces; zij beschouwde de vrijspraak des Kardinaals als eene zegepraal, welke de invloed der groote familiën des Rijks op het Parlement zelve over de Koninklijke waardigheid behaald had; het was haar onmogelijk, zich eenig begrip te vormen, dat zulk een snood vergrijp niet naar de wet strafbaar was. Hare boezemvriendin, de Hertogin van polignac, moest de onaangename taak op zich nemen, om haar deze uitspraak aan te kondigen; niemand anders durfde dit ondernemen. - Toen de Gravin de la motte haar vonnis hoorde, verviel zij in eene onbeschrijfelijke woede, en braakte verwenschingen uit tegen breteuil en de Koningin zelve, waardoor de Voorzitter genoodzaakt was, haar een' doek in den mond te laten steken. Gedurende de teregtstelling zelve bood zij he- | |
[pagina 584]
| |
vigen tegenstand, en het gelukte ter naauwernood, haar op den éénen schouder te brandmerken. Onder de verwenschingen, die men van haar hoorde, onderscheidde men deze woorden: ‘Het is mijne schuld, dat ik dezen smaad lijde; ik had slechts één woord te spreken, en ik wierd gewurgd.’ - Deze woorden geven veel stof tot nadenken; en wanneer men daarbij in aanmerking neemt, dat de Gravin de la motte uit de gevangenis, naar welke men haar na den afloop ter teregtstelling bragt, reeds na verloop van negen maanden op eene onbegrijpelijke wijze naar Engeland ontvlugtte; dat daarna de uitgave harer Gedenkschriften, waarmede zij van daar dreigde, door de Hertogin van polignac, die deswege zelve eene reis moest ondernemen, werd afgekocht; wanneer men, zeggen wij, deze daadzaken in verband beschouwt met die vermoedens waartoe de loop dezer zonderlinge geschiedenis zelve reeds aanleiding had gegeven, dan heeft men een ruim veld tot bedenkelijke gissingen. - Het uiteinde der Gravin was voor het overige zeer treurig; zij stortte neder uit de derde verdieping van een huis van openbaar vermaak te Londen, waar zij den nacht in ongebondenheid had doorgebragt, en men vond haar des morgens dood op de straat liggen. De Kardinaal vertrok, onmiddellijk na de beslissing van zijn lot, naar zijne ballingschap in de abdij Chaise-Dieu, van waar hij, tot herstel zijner gezondheid, eerst naar Marmoutier in Touraine, en daarop naar zijne residentie te Saverne in den Elzas verplaatst werd. In het jaar 1789 verscheen hij, als vertegenwoordiger der Geestelijkheid van het ambt Hagenau, in de geconstitueerde nationale vergadering; maar de volksleiders vleiden zich vergeefs; zij meenden namelijk, dat hij, uit haat tegen het Hof, hunne plannen zoude begunstigen; maar hij wees dezelve van de hand. Spoedig daarna dwongen hem de woelingen der Omwenteling, naar zijne bezittingen in Duitschland terug te keeren, alwaar hij zich, vooral door zijne weldadigheid, de algemeene achting verwierf, en door de deugden zijns ouderdoms de dwalingen zijner jeugd deed vergeten. Hij stierf te Ettenheim, den 17 Februarij 1802.Ga naar voetnoot(*) |
|