Wonderwerk bij het ontstaan der Jezuiten, ten jare 1540.
(Surius, Comment. hist. ad ann. 1541.)
Het schijnt, dat God zelf, door een wonderwerk, tijdens het ontstaan der Societeit, gestaafd door de Geschiedschrijvers, heeft willen kenbaar maken, wat men van dit Genootschap te wachten hebbe. Zij verhalen, dat, weinige maanden na de vestiging dezer nieuwe Orde, zich eensklaps, in verscheidene gewesten van Europa, eene verbazende menigte van buitengewone sprinkhanen verhief. Eerst waren zij klein en zonder vleugelen; maar van lieverlede kregen zij er vier, en verkregen zij de grootte en lengte van een' vinger. Zij waren zoo ontzettend in getale, dat zij somwijlen wolken vormden ter lengte van eene mijl; en deze wolken waren zoo dik, dat het licht der zon er door verduisterd werd. Deze insekten rigtten alomme eene groote verwoesting aan, verslindende alles, wat op aarde groeide, tot aan den wortel. Zij vlogen boven de boomen, de huizen en de hoogste gebouwen, van waar zij zich met kracht nederstortten op het koorn en op alles, wat de grond voortbrengt tot onderhoud der menschen. In 't kort. sedert de plaag der sprinkhanen, door welke God pharao en de Egyptenaars strafte, had men geene zoo groote ondervonden. Zij verteerden alzoo, zonder dat men daarin konde voorzien, den geheelen oogst; en het was niet dan bij het einde van den herfst, dat zij stierven, achterlatende eene verbazende hoeveelheid kleine zwarte eijeren, welke in het volgende jaar een oneindig getal wormen voortbragten, die den zwijnen tot voeder verstrekten.
Bij deze bijzonderheid voegen wij eene andere, dezer dagen in een Fransch dagblad vermeld:
Het graf van den H. jubin, onlangs te Lyon ontdekt,