Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1826
(1826)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 472]
| |
ren; want anders verschilden ze ten sterkste. De eene was eene godin, die, om hare majesteit in houding en gelaat, eene Juno, om hare wijsheid in woord en daad eene Minerva, om hare hooge bevalligheid eene Venus kon genoemd worden. De andere maakte geene aanspraak op zoo hooge titels, maar behoefde toch ook niet uit den hemel, of de rij der bewoneressen van den Olimp, verbannen te worden. Hare schoonheid, hare vrolijkheid en dienstvaardigheid verwierven haar met regt den naam van Hebe, het beeld der jeugd, en in vroeger tijd de bevallige dienares van Jupiter en zijne dischgenooten, om den vreugdebeker rond te bieden. De derde stond wederom een trapje lager. Men vergeleek haar liefst met eene schuwe, maar desniettemin hoogst lieselijke en weldadige nimf, welke alleen door de overmaat van teedere kieschheid en schaamte belet werd, in hare volle glorie te verschijnen. Hetgeen echter meest van allen den glans der goddelijkheid over deze meisjes wierp, dat was de heerlijke sluijer der nederigheid en der ongedwongenste opvolging van Paulus' les, om elk de andere hooger te achten dan zichzelve. Hare onderlinge liefde was zoo ongeveinsd, als zij met eigenliefde, zucht om te behagen of uit te munten, onbekend schenen te zijn: schenen, zeg ik, en bedoel daarmede, dat deze eigenschappen nooit op eene ongeschikte wijze voor den dag kwamen, en nooit uitstaken, als eene plooi in het kwalijk passend gewaad, noch pijn of hinder toebragten in den gang des levens, gelijk een voet, in den al te kleinen schoen naauw beknepen. Want dat de lieve kinderen, als vrouwelijke Stoïcijnen, ongevoelig zouden geweest zijn voor alle lust of eer, willen wij geenszins beweren. De heer Winkelman had ook drie dochters, niet ongelijk, in zekere onderlinge verscheidenheid en uitwendige natuurgaven, aan de eerstgenoemden, hare stadgenooten. Zij stelden zich dezelve dan ook ten voorbeeld, en volgden elk haar aangewezen model met den meesten ijver en niet zonder goed gevolg na. Alleen de sluijer, straks genoemd, liet zich niet ligt namaken; en men zag door denzelven nu en dan duidelijk, dat het alles meer kunst en schijn, dan eenige waarheid was. Zij slaagden echter, in een' geheel anderen kring geplaatst zijnde, en dus weinig gevaar loopende van vergelijking, boven verwachting, in haar opzet. De coquettes - want anders waren zij niet - behaalden menige over- | |
[pagina 473]
| |
winning; en, de eene voor, de andere na, deed eene voordeelige of glansrijke partij. Maar ongelukkig bleek het nu, dat zij godinnen op een' afstand waren, die deze hare waardigheid wel eenigzins voor vreemden, doch niet voor echtgenoot en huisgezin ophielden. Dáár lag de majesteit, de gulle dienstvaardigheid, de lieve zedigheid in het zand. Met de laatste alleen werd wel eens gezegd het omgekeerde plaats te hebben, schuw en ingetogen zijnde bij eigen, maar aan vreemden...... doch, dit rekenen wij in goeden ernst voor laster. Want, wilden wij al het kwaad gelooven, dat somtijds van de menschen, en inzonderheid van de vrouwen, wordt verteld, wij zouden evenzeer op den dwaalweg geraken, als, zoo wij alle pligtplegingen omtrent levenden en lofspraken op dooden voor wigtige munt wilden aannemen. De heer des Chifons eindelijk, een Fransche kapper, had desgelijks drie meisjes; en, de beide andere stellen, maar inzonderheid de laatste kennende, spoorde hij zijne dierbare soruiten aan, om eene dergelijke verdeeling van rollen te maken. Niets liever dan dat. De jongste, bij ongeluk de langste zijnde, moest dus Juno, en de tweede, hoe traag en slordig anders van aard, moest noodwendig Hebe zijn; want de oudste, die reeds de allereerste fleur een weinig te boven was en vader dikwijls in den winkel hielp, had eenen onweêrstaanbaren lust tot het schuwe nimfen karakter. Maitre Chifons zag in dit alles weinig zwarigheid, daar toch, zoo hij meende, zijne kunst wel de hoofdzaak was bij de gansche metamorphose; want, deed het gelaat niet alles ten aanzien van den mensch, en de frisure alles ten aanzien van het gelaat af? Althans, ontbrak er ook nog iets aan, dan was zijne vrouw, couturiere en robes, zelfs eertijds voor het tooneel en achter de coulisses, ten volle in staat, hieraan te gemoet te komen. - Ziedaar dus welhaast eene derde uitgaaf van de drie bevalligheden, die nu met de zanggodinnen zelve reeds in aantal gelijk stonden. Maar, de laatste mogt, van alle, het meeste opzien wekken, dit ging ongelukkig met meer gelach dan bewondering gepaard, en zij boeiden aan hare zegekar veelal niet dan.... straatjongens, die, even als de Romeinsche soldaten hunnen veldheer, de vergode schoonheden uit den kapperswinkel, tot betooming van haren hoogmoed en andere menschelijke dristen, met spot en schimp vervolgden. Zelfs gingen zij zoo ver, om de koningin der goden een' boonenstaak, Hebe eene zeuge, en de | |
[pagina 474]
| |
nimf een' grasmaaijer in vrouwegewaad te noemen. Het liep dan ook met dezen laatsten druk van het oude prachtwerk nog al ongelukkiger af, daar men ze zelfs op het tooneel niet begeerde, om eene of andere nabootsing uit te voeren. En, gelijk de oude vodden in de kas, zoo werden zij, die ze droegen, in het binnenste van huishoudkamer en haarfabrijk weggestopt, om slechts geen aanstoot te geven. Men kan op velerlei wijze beminnelijk zijn; maar de wijze of vorm maakt dit ons zoo weinig, dat derzelver nabootsing (ik zeg niet, verstandige en doorgaande navolging) ons ligt geheel bederft en der bespottinge overgeeft. S. |
|