Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1826
(1826)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDen Heere Redakteur der Vaderlandsche Letteroefeningen.Wel Edele Heer!
De Proeve van taalkundige Opmerkingen enz., in het vorlge nommer uws geachten Tijdschrifts geplaatst, trok mijne bijzondere aandacht, zoo om derzelver voor mij uitlokkend opschrift, als belangrijken inhond. Ik bevond echter de meeste punten niet strookende met mijne gevoelens, die ik meen niet alleen op eigen gezag, maar ook op dat van deskundigen te steunen, en besloot daarom, mijne aanmerkingen zamen te vatten in het stukje, dat ik UEd. hiernevens ter plaatsing aanbied. Aanmerkingen toch, mits met bescheidenheid gemaakt, moeten elken waren beoefenaar, en ook den Heere kalckhoff, welkom zijn. Ik ben, enz.
Delftshaven, 12 Junij 1826.
| |
Aanmerkingen of de proeve van taalkundige opmerkingen en bedenkingen, van J.G.C. Kalckhoff.
| |
[pagina 468]
| |
zegde Opmerkingen en Bedenkingen mijne aandacht trof, was, dat het fijn taalkundig gehoor of geveel van den Heer kalckhoff hem de onnaauwkeurigheid deed opmerken, waarmede velen, ook taalkundigen, zoo in het dagelijksch leven als op den predikstoel, de op en uitgaande woorden uitspreken, zoodat zij de slotletter n zoodanig opslokken, alsof die letter niet tot het woord behoorde. Ik voor mij houde gezegde uitspraak voor niet zoo stootend, althans voor minder stootend, dan wanneer men die uitgangen zoo duidelijk hoort uitspreken als en in gewennen enz., hetwelk evenwel niet zelden het geval is. Over het algemeen ben ik het, in dit opzigt, met die geleerden eens, die meenen, dat onze taal hare zoetvloeijendheid en schoonheid grootendeels verliest, wanneer men de woorden uitspreekt, zoo als wij dezelve thans schrijven. Inderdaad het klinkt in een Hollandsch oor zeer wanluidend, in het woord ontvangen al de letters te hooren uitspreken, zoodat achter ont, als 't ware, eene rust vereischt wordt, om de zachtheid der v wel te doen hooren, (even als men de Fransche v zeer zacht uitspreekt) en de twee laatste lettergrepen van-gen worden uitgesproken, zonder in aanmerking te nemen, dat het teeken ng niet kan gescheiden worden, en men ook geenszins de g moet uitspreken als in gaan enz., even min als in de Fransche woorden: poing, seing etc. Tegen de geslachten der zelfstandige naamwoorden wordt veel gezondigd, ten minste tegen het mannelijke en vrouwelijke; tegen het onzijdige, geloove ik, zeer zelden, wanneer men de woorden school, schilderij, oorlog, getuigenis, muzijk, en misschien eenige andere, waaromtrent men niet eenstemmig denkt, uitzondert. Dit winter en dat zomer zal men, in plaats van duizendmaal, vrij zelden hooren. Wijders meen ik, dat in den aandacht geen misslag tegen het geslacht wordt begaan; de bijgevoegde n is de n paragogicon, even als in den Haag en andere uitdrukkingen, welluidendheidshalve gebezigd.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 469]
| |
A. De eerste bedenking loopt over den nadruk, aan verkeerde lettergrepen; in de met voor zamengestelde woorden, gegeven. Dat men vóóroordeel, en niet vooróórdeel, moet zeggen, durf ik niet toestemmen en ook niet tegenspreken; hoewel ik mij voor de laatste wijze, die, gelijk ik met kalckhoff van gevoelen ben, de algemeenste is, zou verklaren. Doch, wat opgemerkt wordt omtrent vooruitloopen en andere, komt mij voor te eenemale strijdig te zijn met den aard onzer uitspraak. Het is in de Hollandsche taal een algemeene regel, dat scheidbare voorzetsels den klemtoon vereischen. doch de onscheidbare niet. Vooruitloopen is zamengesteld uit vooruit en loopen; op loopen kan derhalve de nadruk niet vallen, maar op voor of uit; wat zegt men nu, vooruit of vóóruit? Immers het eerste. Vóóruitloopen zou beteekenen de voordeur en niet voorwaarts uitloopen. Even zoo vooruitzigt, voorloopig, enz. Hierbij moet men echter in het oog houden, dat de klemtoon dikwijls gewijzigd moet worden naar de bedoeling des sprekers of schrijvers, zoodat men b v. zou zeggen: ik zag het paard dchteruit, in plaats van vóóruitloopen. B. In de uitdrukking: dit is de pijn (de peine) waard,Ga naar voetnoot(*) houdt kalckhoff het woord pijn voor het Fransche peine. Dit komt mij voor te spruiten uit twee verkeerde opvattingen: vooreerst, dat ons pijn alleen smart, en ten andere, dat het Fransche peine slechts moeite zoude beteekenen. Zie hier, wat van de zaak zij. Pijn en peine beteekent hetzelsde; beider beteekenis wordt uitgebreid toegepast. In de Dictionnaire de l'Acadèmie vind ik: ‘Peine: douleur, affliêtion, souffrance, sentiment de quelque mal dans le corps ou dans l'esprit; peine signisie aussi chátiment, punition d'un crime; aussi travail, fatigue.’ Waarmede overeenstemt, wat ik lees bij furetière: ‘Peine: châtiment qu'on fait souffrir à ceux qui ont fait quelque faute, punition d'un crime; il fignifie aussi fatigue, travail corporel, soin, tourment, inquiétu- | |
[pagina 470]
| |
de d'esprit; douleur, souffrances; obstacle, difficulte, etc.’ - Vergelijk ik nu hiermede, wat b.v. tuinman zegt: ‘Pijn, straffe, smerte, arbeid, moeijelijkheid. Pijnen was zwaaren arbeid of moeite aanwenden. Zoo hebben wij noch tot een spreekwoord: 't is de pijne niet waardig, dat is den arbeid, de moeite, enz.,’ dan zal, dit alles te zamen gevat, blijken, dat het woord pijn, in gemelde uitdrukking gebezigd, ons Hollandsche pijn is, volkomen in beteekenis en vorm gelijkstaande met het Fransche peine, en hier voorkomende in den zin van arbeid of moeite, en niet in dien van ligchaamssmarte, waarin wij het thans meestal bezigen. C. Wat aangaat de verwerping van het voorzetsel weder, in wederspreken, wederstaan enz., in den zin van tegenspreken enz., hiertoe, dunkt mij, is geene genoegzame reden voorhanden. Verwarring toch met wéderspreken (nog eens spreken) zal er wel niet uit ontstaan, dewijl in wederspreken (tegenspreken) het accent op spreken valt, om de reeds boven vermelde reden. D. De uitlegging van de verschillende beteekenissen van kus en zoen schijnt mij toe van allen grond ontbloot te zijn. Uit het gezegde hierover moet ik opmaken, dat zoen zou komen van verzoening; terwijl ik integendeel vertrouwe, dat ieder, die slechts een weinig nadenkt, dit juist omgekeerd zal beschouwen, gelijk onder anderen tuinman dit bevestigt. Kus (in 't Engelsch kiss) is een onomatopoioumenon, van het suizend of kissend klappen der lippen; en zoen komt van het thema zo, zachting, of ook van zo-en of zuigenGa naar voetnoot(*). Zoodat, mijns inziens, beide woorden nagenoeg in beteekenis overeenkomen en bijna willekeurig kunnen gebruikt worden. E. Omtrent rieken en ruiken is men het vrij oneens. De beide uitmuntende taalkenners siegenbeek en van der palm worden door kalckhoff aangehaald, als gebruikende beide woorden onverschilligGa naar voetnoot(†). Anderen evenwel willen, dat men de onderscheiding make, die zijn Ed. voorstelt. Ik achte mij niet in staat hierin uitspraak te doen, hoewel ik niet kan ontveinzen, tot de laatstgemelde meening over te hellen. Hierom, echter, zie ik nog niet, wat kalckhoff beweert, dat men ruiker in rieker zou moeten veranderen. | |
[pagina 471]
| |
Er zijn van zoodanige gevallen meer voorbeelden in onze taal. Wat is een bediende? iemand, die bedient; en wat beteekent bediende? immers iemand, die bediend wordtGa naar voetnoot(*). F. Wat eindelijk de laatste opmerking betreft, die men tot deze stelling kan brengen: Alle eigennamen moeten worden uitgesproken in de taal, waartoe zij behooren; hiermede ben ik het volkomen eens. Onwillekeurig moet ik glimlagchen, wanneer ik newton, young, hume en andere, vooral Engelsche, namen letterlijk Hollandsch hoor uitspreken. Niet noodig is het te vorderen, dat ieder de oorspronkelijke talen, waaruit de namen ontleend zijn, versta; menigvuldige gelegenheid is toch altijd en voor ieder voorhanden, om derzelver ware uitspraak te vernemen, en, ten minste eenigzins, in acht te nemen. De op dit onderwerp betrekkelijke plaats uit boileau (Epitre IV) mag een proefstuk voor den Franschman genoemd worden, die zich op de Nederduitsche taal toelegt. Het zij mij ten slotte vergund, iets aan te merken omtrent de vertaling van het woord Germanisme. Niemand kan minder dan ik gezet zijn op het bezigen van bastaardwoorden in onze taal, hetwelk, vooral in den beschaafden omgangsstijl, bij velen vrij dikwijls plaats vindt. Doch, wanneer het op wetenschappelijke termen aankomt, schijnt het mij verkieslijk toe, zich te bedienen van zoodanige woorden, als daarvoor zijn aangenomen, en die dadelijk de bewuste zaak doen verstaan. Ik geloof zelfs, dat menige verhandeling onverstaanbaar zou worden, indien men de daarin voorkomende onhollandsche woorden door Hollandsche wilde vervangen, te meer daar vele derzelve niet voor bloote vertaling vatbaar zijn, maar somtijds eene breedvoerige omschrijving behoeven. Hierover zie men, onder anderen, de Voorrede van bilderdijk's Geslachtlijst, benevens bl. 155 en volgg. van het IIIde Deel der Nieuwe Taal- en Dichtk. Verscheidenheden van denzelfden geleerden taalkenner. |
|