Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1826

Gideon Ernst van Laudon.

Deze groote Veldmaarschalk der Oostenrijkers was, vóór den aanvang des zevenjarigen oorlogs, een onopgemerkt, arm Officier bij een Hongaarsch Grensregement. Wanneer hij, te dien tijde, bij elken uitstap te paard en iedere kleine reis, elk oord

[p. 430]

naauwkeurig overzag, en daarna voor zich beoordeelde, of en hoe van hetzelve in den oorlog partij te trekken ware, en wanneer hij te huis bestendig in krijgskundige werken en landkaarten zich verdiepte, vroeg hem zijne vrouw, klara van hagen, wel eens, waarom hij zich toch met dat studeren en navorschen zoo zeer vermoeide. ‘Dat alles heb ik noodig als Veldmaarschalk!’ antwoordde hij dan lagchende. En dit woord werd waar.