| |
Waarneming van eene phlegmatia alea dolens, na een' partus praematurus.
Door A. de Koning, Med. et Art. Obstet. Doctor in de Rijp.
De huisvrouw van j.b., eene vrouw van 34 jaren, van eene gezonde, sterke ligchaamsgesteldheid, voor de vijfde maal zeven maanden zwanger, werd op den 2 Julij 1823 aangetast door eene Pleuritis van eenen gastrischen aard, waartegen eerst door een' Apotheker en vervolgens door mij de noodige middelen tot herstel werden aangewend.
| |
| |
Door de vrij hevige stekende pijn in de zijde, het hoesten en de koorts, vergezeld van ijlen, kreeg zij des nachts tusschen den 3 en 4den eene afwisselende pijn in de lenden en onderbuik; het ostium uteri een weinig ontsloten zijnde, scheen het, dat er eene vroegtijdige verlossing zoude plaats hebben, hetwelk ook werkelijk den volgenden nacht tusschen den 4 en 5den Julij gebeurde. Het kindje was zeer klein, doch levend, hetwelk echter, na nog drie dagen geleefd te hebben, overleed, waarover de moeder zeer bedroefd en neerslagtig was.
De gewone omstandigheden van het kraambed verliepen vrij wel, met dit onderscheid, dat er volstrekt geene zogafscheiding plaats had; de borsten bleven slap, waaraan ook niets gedaan werd. Ook de primitive ziekte, de Pleuritis, herstelde, onder eene gepaste behandeling, zeer goed, zoodat de vrouw op den 20sten, behalve zwakte, zich hersteld bevond, en plan maakte om haren kerkgang te doen.
Den 22sten, (den 18den dag na de verlossing) des avonds. Nadat zij, volgens zeggen van haren man, zich den vorigen dag te veel vermoeid had, klaagde zij heden morgen over pijn in de kuit van het linkerbeen, welke zich onder de knieholte tot aan de achterste oppervlakte der dij uitstrekte. Nu is de kuit en het onderste gedeelte van het been een weinig gezwollen, heet op het aanraken, en bij de beweging pijnlijk. Zij heeft verscheidene malen gebraakt, en alles, wat zij nuttigde, kwam weder terug. De eetlust, die te voren reeds vrij wel was, is weder verloren geraakt. De tong is met een wit catarrhaal beslag overdekt. Zij heeft twee malen stinkende stoelgangen gehad. De pols is snel, menigvuldig, niet hard. Zij is dorstig, heeft geene hoofdpijn, en is bij haar volle verstand. - Daar ik eerst des avonds bij haar geroepen ben, wil ik, alvorens iets te doen, den volgenden morgen afwachten.
Den 23sten, (2den dag der ziekte) des morgens. Zij heeft gepasseerden nacht niets geslapen, moet nog gedurig braken, heeft twee malen stoelgang gehad, de tong nog
| |
| |
beslagen. De pijn in het been is niet verminderd; het geheele been, de knie en het onderste der dij zijn nu gezwollen, gespannen, hardachtig, heet, bleek van kleur, bij de minste aanraking allerpijnlijkst; de beweging is onmogelijk, en op den aangebragten druk met den vinger blijft er geen kuiltje over. De koorts remitteert nu.
Na eenig nadenken, dit geval voor Phlegmatia alba dolens onderkennende, deed ik haar, volgens boer, een vesicatorium, even als een kousenband, ter breedre van anderhalven duim, rondom het been appliceren; doch niet, zoo als boer wil, boven, maar onder de knie, even boven de kuit, en schreef haar een laxans antiphlogisticum voor.
Des avonds. Het vesicatorium heeft nog bijna niets getrokken. Het been is zeer pijnlijk, veel meer gezwollen, sterk gespannen, glinsterend en heet. De koorts heeft zich, na eene kleine remissie, hervat, met koude rillingen. Zij is gedurig dorstig, doch braakt alles weder uit. Zij heeft eenmaal ontlasting gehad.
Den 24sten, des morgens. Zij heeft niets geslapen; de spaansche vlieg heeft goed getrokken, en de pijn in het been is veel verminderd, zoodat zij het nu weder een weinig kan bewegen. Zij heeft sedert gisteravond niet gebraakt, en in den nacht twee stinkende stoelgangen gehad. De tong is meer beslagen dan gisteren, en de eetlust nog geheel ontbrekende. De koorts is vrij hevig geweest, en zij bevindt zich nu moede en ligt in 't hoofd. - Ik laat het laxans voortgebruiken, en het vesicatorium op dezelfde plaats blijven liggen.
Des avonds. Wederom koortsexacerbatie, met braking van galachtige stof. Zij heeft eenmaal ontlasting gehad. De pijn in het been is lijdelijk. Zij heeft na den middag een' korten tijd opgezeten, en een weinig spijs genuttigd.
Den 25sten, des avonds. Den gepasseerden nacht heeft zij onrustig doorgebragt; de koorts is echter gedurende dezen dag veel minder geweest; zij bevindt zich nu redelijk, heeft niet gebraakt, drie malen stoelgang gehad, meer ectlu t, en de tong is bijna zuiver. Zij klaagt over pijn
| |
| |
onder 't wateren. De pijn in het been is veel minder; de zwelling nog hetzelfde. Zij heeft even buiten het bed geweest en op het been gestaan. - Het vesicatorium laat ik nog liggen, waardoor van tijd tot tijd nog veel vocht ontlast wordt.
Den 26sten. Zij heeft den nacht slapende en vrij van koorts doorgebragt, en bevindt zich thans vrij wel. De tong is zuiver; zij heeft niet gebraakt, en eenmaal stoelgang gehad; de urine is met een rheumatisch sediment; de pijn in het been gering; de zwelling evenwel blijft nog voortduren. - Ik laat de wond der spaansche vlieg verbinden met gelijke deelen Ung. cantharidum en Ung. aromaticum, en schrijf haar het volgende voor:
R, Aq. fl. Sambuci unc. vij. |
Acet. Potass. liquid. |
Acet. Scillae - unc. i. |
Extr. Dulcamarae dr. i. |
Syrup. Altheae unc. i. |
M.S. Om 't uur een kleine lepel. |
Den 27sten. Gisteravond heeft zij weder iets koorts gehad, evenwel des nachts goed geslapen. De zwelling van het been begint te verminderen. De tong is weder iets meer beslagen; de eetlust niet zoo goed. Zij heeft geene ontlasting gehad, en de urine is bruin, helder, zonder bezinksel. - Ik laat met het mixtuur voortgaan.
Den 28sten. Alles is redelijk wel. Zij heeft geen koorts gehad, twee malen ontlasting; de zwelling van het been is minder; zij urineert weinig.
R, Pulv. fol. Digital. purp. gr. vi. |
Sacchar. alb. dr. i. |
Ol. Menth. p. gt. ij. |
M.f. Pulv. No. viij. |
S. Om de twee uren een poeder. |
Den 29sten. Zij begint te herstellen. Het been heeft bijna deszelfs natuurlijke dikte weder; het gebruik van
| |
| |
hetzelve komt terug en het begint te jeuken. Het verveelt haar in 't bed, doch klaagt over zwakte. De wond van het vesicatorium is nog open. Zij heeft meer urine geloosd. Overigens is alles wel.
R, Cort. Cascarill. |
Rad. Valer. Sylv. - unc. β. |
Inf. s.q. aq. Col. unc. viij. |
Syrup. C. Aurant. unc. i. |
Aeth. Nitr. alcoh. dr. i. |
M.D.S. Om 't uur twee lepels. |
Den 31 Julij. Behalve eenige overgeblevene krachteloosheid in het been, veroorzaakt door slapheid der spieren, bevindt zij zich zeer wel. - Ik laat de wond der spaansche vlieg genezen, het been zachtelijk zwachtelen, en met hetzelfde geneesmiddel voortgaan.
Den 2 Augustus. Zij loopt nu door het huis, en, ofschoon overigens gezond, nemen hare krachten langzaam toe, en blijft het been nog zwak.
R, Tinct. Cort. Peruv. fl. unc. i. |
- - Cascarill. |
- - Aurant. - unc. β. |
M.f. Guttulae. |
D.S. Alle twee uren een eijerlepel met spaanschen wijn. |
Den 6den, (den 16den dag der ziekte.) De slapheid in het been blijft haar nog hinderlijk; overigens is alles wel. - Ik laat den zwachtel natmaken in een' slappen kamferbrandewijn. Door het aanhoudend aanwenden hiervan, te gelijk met het voortgezet gebruik van tonica, konde ik haar op den 31 Augustus met hare volkomene herstelling gelukwenschen.
Op den 5 Mei des volgenden jaars, bij haar ontboden zijnde, verhaalde zij mij, dat zij wederom vier maanden zwanger was; dat zij sedert het begin dezer zwangerschap des daags weder pijnlijkheid in het linkerbeen is beginnen te gevoelen, welke nog blijft voortduren; dat hetzelve
| |
| |
des avonds dikachtig, doch niet zuchtig was, en dat het des nachts veel door kramptrekkingen en pijn werd aangedaan. Ik beschouwde dit toen als rheumatisch, en schreef de volgende poeders voor:
R, Resin. Guajaci dr. i. |
Extr. Aconiti. |
Extr. Hyoscyami. |
Carb. Magnes. - dr. β. |
M.f. Pulv. No. XXX. |
S. Vier poeders daags. |
Na het gebruik hiervan is de pijnlijkheid van het been verdwenen. Op het einde der zwangerheid is hetzelve zuchtig gezwollen, doch zonder pijn, en in het laatst van September is de vrouw natuurlijk verlost van een gezond kind, hetwelk zij gezoogd heeft. Het beloop van dit kraambed is zeer regelmatig geweest, zonder den minsten hinder aan het been, en sedert dien tijd leeft zij tot heden toe (Junij 1825) gezond.
Alhoewel de ziekte, welke het onderwerp dezer waarneming uitmaakt, eerst sedert weinige jaren bekend, door de ijverige nasporingen der Genees- en Verloskundigen reeds meer en meer is onderscheiden, en van dezelve reeds verscheidene waarnemingen zijn opgeteekend en medegedeeld; zoo is mij de onderhavige, ofschoon zeker niet van de ergste soort, echter voorgekomen niet onbelangrijk te zijn, waarom ik gemeend heb dezelve aan het geneeskundig publiek te moeten mededeelen.
Eene bijzonderheid, waarop ik het eerst opmerkzaam werd, is deze; dat hier Phlegmatia alba dolens, eene ziekte aan het kraambed in den eigenlijken zin eigen, volgde op een' Partus praematurus, van welke laatste de oorzaak vrij zeker in de voorafgegane Pleuritis moet gesteld worden.
Het was mij niet vreemd, dat eene zwangere vrouw door eene bijkomende ziekte ontijdig bevalt; maar het was mij nog vreemd, dat Phlegmatia alba dolens voorvalt na Par- | |
| |
tus praematurus. Want ofschoon Dr. l.j. casper zegt, dat dezelve op vroegtijdige zoo wel als op tijdige verlossingen volgt, en Dr. davis voorgeeft, dat zij na verlossingen en miskramen voorkomt, zoo heb ik nog geene enkele waarneming van dien aard gelezen; alhoewel ik daarom niet wil beweren, dat dezelve niet bestaat.
Nog meer bijzonder is het evenwel, mijns bedunkens, dat het juist na zulk eene vroegtijdige verlossing plaats vond, welker oorzaak niet dadelijk in den uterus zelven gelegen scheen, maar welke, per consensum, een gevolg der Pleuritis was. Zoodat men hier zoude kunnen stellen (als ik het zoo eens uitdrukken mag), dat de causa proxima der Phlegmatia was de Partus praematurus en de causa remota de Pleuritis, en men dus hier de Phlegmatia alba dolens als secundaire ziekte hebbe te beschouwen.
Eene andere bijzonderheid, welke hier in 't oog valt, is, dat de ziekte haren aanvang nam met pijn in de kuit, daar, volgens de bekende waarnemingen, gewoonlijk de pijn in de regio iliaca en de liezen begint, en zich naar de labia, de dijen, knieën, ja tot de voeten en teenen toe, scheutswijze verspreidt; ofschoon Dr. hosack zegt, dat de eerste aandoeningen meestal omstreeks de dikte van het been (de kuit?) ontstaan, en niet in de liezen en het bekken, (vergel. moll en van eldik, Practisch Tijdschrift, 3de jaarg. bl. 208.) en, volgens schmidtmuller, heeft men ook de ziekte met pijn in de kuit zien beginnen. Ook de zwelling begon hier aan de kuit, en breidde zich eerst naar beneden en daarna naar boven uit; en hoewel, volgens Dr. davis, de zwelling het eerst zigtbaar wordt in de schaamstreek, en van daar naar beneden tot de teenen toe daalt, en dit als een pathognomonisch teeken door anderen wordt opgegeven, zoo begint ook, volgens burns, somwijlen de zwelling aan de kuit, en stijgt langzamerhand naar boven. (Pract. Tijdschr. 1ste jaarg. bl. 10.) In onze waarneming bepaalde de zwelling zich echter hoofdzakelijk tot het geheele onderbeen, daar slechts het onderste gedeeite der dij in de zwelling begrepen was.
| |
| |
Dat deze ziekte toch waarlijk Phlegmatia alba dolens was, daarvan strekten mij de hoofdtoevallen, welk door onderscheidene Schrijvers, als aan deze ziekte eigen, worden beschreven, en welke ik bij mijne lijderes waarnam, ten duidelijksten bewijze. Immers de pijn, de bleeke, veerkrachtige zwelling, de afwezigheid van oedema, het onvermogen ter beweging, de koorts, de snelle, menigvuldige, niet volle of harde pols, de gastrische verschijnselen, met witte, beslagene tong, waren zoo vele teekenen, welke mij al spoedig de Phlegmatia alba deden onderkennen.
Door Dr. van eldik (Pract. Tijdschr. 1ste jaarg. bl. 14) wordt als een kenmerk, waardoor onze ziekte van de waterzuchtige zwelling wordt onderscheiden, opgegeven, dat de zwelling bij haar aan het bovenste gedeelte der onderste ledematen begint; terwijl bij de waterzucht de voeten het eerste zwellen, en vervolgens de beenen bovenwaarts langzamerhand dikker worden. Volgens deze opgave, zoude het door mij waargenomen geval eenigzins aan waterzucht grenzende schijnen geweest te zijn; edoch de voorafgegane pijn in de kuit, de daar ter plaatse begonnene en zich eerst naar beneden en toen naar boven verspreidende zwelling, het niet achterblijven van een kuiltje na drukking met den vinger, in vereeniging met de overige symptomata, waren mij genoegzaam, om dit geval voor Phlegmatia alba dolens te houden.
Volgens Dr. casper zoude de Phlegmatia alba veel overeenkomst hebben met den Rheumatismus lymphaticus; intusschen zegt Dr. van eldik, dat onze Phlegmatia de bovenste gedeelten der onderste ledematen het eerst aantast, terwijl zulks bij den Rheumatismus lymphaticus omgekeerd plaats heeft. (Zie Pract. Tijdschr. 1ste jaarg. bl. 14.) Nu zoude men, volgens dit laatste, mijne waarneming voor Rheumatismus lymphaticus kunnen houden; doch ook hier was het bijzondere beloop der zwelling, in verband met de andere teekenen, een duidelijk kenmerk der Phlegmatia alba dolens. |
|