Heldhaftig uiteinde van Murat.
(Uit eene Mémoire sur la mort de joachim I, Roi de Naples, par le Général franceschetti.)
- Murat verliet Ajaccio op den 28 Sept. 1815. Zes vaartuigen, buiten staat om zee te bouwen, maakten zijne vloot uit, bevattende 250 man. Dezelve werden verscheidene malen door windvlagen vaneengescheiden, en toen de Vorst den 8 Oct. te Pizzo landde, had hij niet meer dan 28 militairen en 3 bedienden bij zich. Trenta capilli, Kapitein der Gendarmerie, verraadde hem, en men geleidde, of liever men sleepte ons naar de gevangenis. Wij werden in een kerkerhol geworpen. Op den 13 Oct. deelde Kapitein stratti aan murat eene order mede van den Koning der beide Siciliën, om hem voor eene Militaire Commissie te voeren. ‘Mijnheer de Kapitein,’ antwoordde de Vorst, ‘zeg aan den President, dat ik weiger voor zijne Regtbank te verschijnen. Mannen als ik hebben geene rekenschap van hunne daden te geven, dan aan God. Dat zij uitspraak doen! Ik heb niets meer te antwoorden.’ Tot den Rapporteur der Commissie, die hem kwam ondervragen, zeide hij: ‘Ik ben joachim napoleon, Koning der beide Siciliën. Vertrek, Mijnheer!’ De Militaire Commissie vergaderde, en, terwijl zij hem vonnisde, praatte murat, die den Kapitein had verboden een enkel woord te zijner gunste te spreken, zeer bedaard met de vier Officieren, aan wier bewaring men hem had toevertrouwd. De laatste oogenblikken zijns levens waren die van een' Held. De aannadering des doods, die het meerendeel der menschen doet verstommen, verdubbelde zijne vastheid van geest. De Vorst voer voort zich te onderhouden met de Officieren, die hem bewaakten, toen de deur des vertreks werd geopend, en de Rapporteur hem zijn doodvonnis kwam aankondigen, welks volvoering binnen een half uur stond te gebeuren. Murat hoorde hem met de grootste koelbloedigheid aan, schreef een' treffenden
brief aan de Koningin carolina, sneed eenige zijner haarlokken af, en, dezelve in den brief gevouwen hebbende, gaf hij dien, onverzegeld, aan Kapitein starage, hem verzoekende, denzelven getrouwelijk aan zijne familie te doen geworden, met het cachet van zijn horloge, dat men, na zijnen dood, in zijne regterhand zoude vinden. (Het was eene