die hem op zijne togten vergezellen. In het veld leidt hij een sober en geregeld leven, rookt altijd, en drinkt zeer dikwijls koffij. Zijne tent is desgelijks doodeenvoudig, zich in geenerlei opzigt van die der overige Opperhoofden onderscheidende. - Alvorens van zijn karakter te gewagen, is het van belang op te merken, dat de Zoon van mehemed behebt is met eene tusschenpoozende hersenkwaal, welker uitwerksels zich naar buiten openbaren door stuiptrekkende bewegingen en luide en afgebrokene klanken of geschreeuw. Men verzekert, en dit is geenszins onwaarschijnlijk, dat, na een' eersten aanval, hem een stilzwijgen bijblijft, door niets te verstrooijen; alsdan is hij dezelfde mensch niet meer, en de uitsporigheden van zijn karakter zijn de gevolgen van eenen toestand, waarin hij zichzelven geen meester is. - Ibrahim is even ongeletterd als zijn Vader, en is daarenboven altijd van alle ernstige studiën afgetrokken geworden door zijnen geweldigen hartstogt voor de vrouwen, waaraan men ook de kwaal toeschrijft, welke hem foltert. Hem ontbreekt echter geen doordringend oordeel, en hij weet zich steeds boven hen, die hem omringen, te verheffen, door zijn verregaand wantrouwen, en de minachting, welke hij jegens allen voedt. Hij is eerzuchtig op de wijze der Turken; hij waant, dat hij bekwaam is, alle de waardigheden te bekleeden, welke de Sultan hem wel gelieft op te dragen.