brand oogenblikkelijk tot de zeilen te doen overslaan, en aan het einde van elke ra is een haak aangebragt, die, ééns aan de takelagie van het vijandelijk schip zich vasthechtende, het ontkomen bijkans onmogelijk maakt. De lont wordt, om eigen ongeval te verhoeden, eerst dàn geplaatst, wanneer men dezelve wil gebruiken. Alles gereed, de wind gunstig, en zoo vele zeilen, als mogelijk, bijgehaald zijnde, om de vlammen te versterken, stuurt het vaartuig op de vijandelijke linie aan; terwijl de manschap, gemeenlijk van 25 tot 30 in getale, geene andere beschutting heeft, dan zich achter den spiegel te verschuilen. Zoodra de brander het der vernieling gewijde schip is genaderd, klimmen allen uit het achterdeel in eene daartoe bestemde boot, voorzien van hooge geschutpoorten en een paar kleine draaibassen, af. De bevelhebber steekt de lont aan, zoodra het vaartuig met het vijandelijk schip in aanraking is gekomen; elk luik barst los, en ten zelfden oogenblikke verbreiden zich de vlammen van den voor- tot den achtersteven, klimmen tot de geteerde touwen en zeilen op, en steken weldra des vijands takelagie aan. Geen voorbeeld is tot nog toe bekend, dat een vijandelijk schip, ééns aan eenen brander vastgehecht, zich weder losgemaakt heeft. De Turken zijn dan ook zoo bevreesd voor de Grieksche branders, dat zij zelden tegenweer bieden. Wanneer zij een derzelven van verre zien aankomen, vuren zij eenige minuten onophoudelijk; maar, lang vóór dat hetzelve hen heeft bereikt, werpen zij zich in zee, om de andere schepen al zwemmend te bereiken, en niet één blijft op het schip achter, om deszelfs redding te beproeven. Somwijlen worden, door de overige schepen, gewapende booten afgezonden; maar geen derzelven is het tot dusverre gelukt, de nadering des branders te beletten, of de manschap, die denzelven ontvlood, gevangen te nemen. Branders worden in andere landen als
verlorene posten aangemerkt; maar de domheid en schrik der Turken zijn zoo groot, dat de matrozen op een' brander zelden gekwetst worden, en nog zeldzamer één van hen sneuvelt. Echter worden zij, van wege den gevaarlijken dienst, ruimer dan de anderen betaald, en, bij elken welgelukten aanslag, ontvangt elke brander eene belooning van 100 tot 150 piasters. Den bevelhebberen worden desgelijks meermalen belooningen aangeboden, maar even dikmaals door hen geweigerd, daar zij het schande achten, voor eenen aan het vaderland verleenden pligt geldelijk loon